32. Fynn

113 16 25
                                    

In het vorige hoofdstuk: 

"Ik boog mijn hoofd en zei: 'Ja, laten we dat gaan doen.' Tegenwerken was zinloos. Dan kon ik nog beter in koeienletters op mijn voorhoofd schrijven dat ik een leugenaar was.

Dus trokken we onze mantels aan en liepen we naar de open plek die ik inmiddels zo vaak had gezien."

----------

Hoe dichter we bij de hut kwamen, hoe wanhopiger ik begon te worden. Ik hoopte met heel mijn hart dat er een plotselinge redding zou komen, maar ik wist dat die hoop tevergeefs was. Het beetje geluk dat er voor mij weggelegd was, was op geraakt toen ik niet werd ontdekt ondanks het dichtvallen van het raam. 

Er was nog één laatste kans, één ding dat ik kon proberen. Het probleem was dat ik daarvoor recht onder Nestors neus actie moest zien te ondernemen. Ik had een sterk vermoeden dat dat me niet ongezien zou lukken.

Op het moment dat we de open plek op liepen, wierp ik een snelle blik op de plek waar Lena's hut echt verstopt zat. Gelukkig was hij nog steeds onzichtbaar.

Nestor volgde mijn blik, maar zei niks. 

Ik nam hem mee tussen de eikenbomen door, voorbij de echte schuilplaats richting de neppe. Toen de groene bosjes tussen de bomen plaatsmaakten voor een bruine ondergrond van takjes en eikels verscheen het hutje in beeld. Hij was ongeveer drie bij drie meter en hoog genoeg voor een mens van gemiddelde lengte om erin te kunnen staan. Aan de kant tegenover Nestor en mij zat een klein, vierkant raampje. De deur bevond zich aan de zijkant. Het geheel zag er krakkemikkig uit, alsof een stevige teug adem van een grote boze wolf het in één keer omver zou kunnen blazen.

'Dus dit kleine huisje is waar het meisje zich schuilhield van de monsters en dieren?' vroeg Nestor.

'Ja,' antwoordde ik.

'Het ziet er niet bepaald veilig uit, vind je ook niet?'

'Nee, inderdaad.' Ik slikte.

Nestor zette een paar stappen naar voren en keek door het raampje naar binnen. 'Het ziet er leeg uit. Weet je zeker dat ze zich hier verscholen hield?'

'Uiterst zeker.'

'Dan gaan we eens even binnen een kijkje nemen,' zei hij met een veelbetekenende blik.

Om hem voor te zijn en mijn laatste reddingskans aan te kunnen grijpen, liep ik naar de deur toe voor hij dat deed. Ik deed alsof ik de deur een klein stukje op moest tillen voor hij open kon, in de hoop dat Nestor dacht dat dat betekende dat ik de hut inderdaad goed kende en er dus eerder geweest moest zijn.

Ik deed de deur slechts op een kiertje, zodat hij niet helemaal de hut in kon kijken. Terwijl ik zijn voetstappen over de takjes hoorde kraken, liep ik zo stil mogelijk naar de kast aan de zijkant van de ruimte. Voorzichtig deed ik hem open, haalde het voorwerp dat ik had meegenomen onder mijn mantel vandaan, en legde het in de kast. Daarna sloot ik de deur weer en strooide ik nog snel iets op de grond in het midden van de kamer. Net voor Nestor naar binnen kwam, stond ik weer terug naast de deuropening.

Van binnen zag ik al voor me hoe het hele plan in de soep liep en hij me naar huis stuurde. Dat mocht niet gebeuren. We waren zo dichtbij, als Lena en ik deze leugen nog eventjes vol konden houden, dan konden we Miranda ontmaskeren en hoefden we niet meer zo geheim te doen. Dan zou iedereen ons sowieso geloven en blij met ons zijn.

Nestor zwaaide de deur verder open zodat het licht van buiten de hele kamer vulde en hij alles goed kon zien. 

'Van binnenuit lijkt het me al net zo leeg als van buiten. Ik kan me bijna niet voorstellen dat hier eerder vandaag of misschien gisteren nog iemand zat. Ben je soms tegen me aan het liegen, jongen?'

Ik moest hem zo ver zien te krijgen dat hij de sporen die ik net had neergelegd zou zien, zonder dat ik hem daar zelf op moest wijzen. Anders zou hij geheid doorhebben dat het een truc was.

'Nee, echt niet, ik zweer het. Hier zat ze echt. We moeten beter zoeken, ik weet zeker dat ze nog wel iets heeft achtergelaten. Ze kan nooit al haar spullen hebben meegenomen.'

'Wat bewaarde ze hier allemaal dan?'

Improviseren. 'Eten dat ze mee smokkelde uit het weeshuis, water, tekeningen, extra jurkjes zodat ze niet op de harde vloer hoefde te slapen, een tas die ze nog had van voor ze naar het weeshuis moest.'

In plaats van te antwoorden mompelde hij alleen maar, alsof hij aan het nadenken was wat hij van mijn woorden moest vinden. Hij liep de kamer rond en bekeek de vloer en de muren goed. Mijn eerste vorm van bewijsmateriaal leek hij niet op te merken. Dat was een probleem.

Toen hij zich met zijn rug naar me toe draaide om de kast open te maken, deed ik een schietgebedje dat hij niet wist dat wat hij zou vinden eigenlijk van mij was. Daarna zakte ik op mijn knieën en wachtte op het juiste moment.

'Ik heb iets gevon—' begon hij, maar ik onderbrak hem expres halverwege zijn zin. 

'Kijk!' riep ik, terwijl ik weer opstond. 'Volgens mij heb ik hier iets. Je moet dit zien.' Ik pakte wat van het spul op de grond tussen mijn vingers en liet het aan hem zien. 'Broodkruimels. Die zijn waarschijnlijk van één van haar laatste maaltijden hier.'

'Geef eens hier.'

Ik liet de kruimels in zijn hand vallen. Hij bewoog zijn hand naar zijn gezicht en stak zijn tong ernaar uit. Terwijl hij het spul proefde en doorslikte, keek hij bedenkelijk. 'De weesmoeder heeft een goede smaak als dit inderdaad vanuit het weeshuis komt. Haar brood smaakt precies hetzelfde als dat van ons.'

Doe nou niet zo moeilijk, Nestor, alsjeblieft. 'Echt?' Om de act vol te houden, pakte ik zelf ook wat kruimels en proefde ze. Natuurlijk had hij gelijk. Verrassing, ik had het namelijk zelf achter zijn rug om meegenomen van het halve brood dat nog op tafel lag toen we vertrokken.

Ik keek geforceerd moeilijk en deed alsof ik de broodkruimels beoordeelde. 'Je hebt gelijk. Dit is precies wat wij ook eten.'

'Misschien moet ik de weesmoeder eens vragen naar het recept,' zei hij met een knipoog. 'En jij moet je mening over de weesmoeder echt bijstellen. Blijkbaar is ze wel lief voor haar weeskinderen, als ik zo zie wat het meisje blijkbaar voor een spullen had. Kijk eens wat ik in de kast heb gevonden.' Triomfantelijk liet hij me het knuffelkonijn zien dat er ik zo-even had neergelegd.

'Oh nee! Arme Lena, ze was hartstikke gesteld op die knuffel. Ze zei dat ze nachtmerries kreeg als ze hem niet bij zich had.' Hij moest eens weten. Die knuffel was helemaal niet van Lena. Die was van mij, en ik ging hem nu minstens een paar nachten moeten missen.

'Nou, dan lijkt het me duidelijk wat we gaan doen. Ik dacht even dat je aan het liegen was en dat je haar gewoon niet terug wilde brengen, in plaats van dat je hier niet terug kon brengen. Maar mijn tegendeel is zojuist bewezen. Ik heb geen reden om je te wantrouwen en voor nu hebben we ook geen reden om naar het meisje op zoek te gaan. Als ze haar knuffel is vergeten, zal ze waarschijnlijk vanzelf terugkomen. Daarnaast hebben we nu helemaal geen tijd om ons zorgen te maken om één klein meisje; er is een ander, groter probleem in een nabijgelegen dorp, en wij gaan daar overmorgen heen om te helpen.'

----------

Arme Fynn, hij heeft zijn eigen knuffelkonijn, dat hij altijd angstvallig verborg voor iedereen omdat hij zich ervoor schaamde, achter moeten laten in een verlaten hut in het bos. Hoe moet hij nu ooit 's avonds in slaap vallen?

All jokes aside; toch nog een goede afloop. :-) al zou je toch wel verwachten dat Fynns geluk nu een beetje op begint te raken.. ;)

De komende hoofdstukken gaat het verhaal echt op gang komen en wordt het nog leuker.


Het geheimWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu