9. Fynn

172 34 40
                                    

In tegenstelling tot bij het moment dat ik in de slotgracht viel, voelde ik nu wel stress. En niet zo'n beetje ook. Mijn hart bonkte als een volwaardig bokser, hard en snel. De drie meter grote wolf met de rode ogen en scherpe, vaalgele tanden joeg me meer angst aan dan dat beetje lava buiten.

Maar ik zou niet zonder slag of stoot ten onder gaan. Ik ging het hem zo moeilijk mogelijk maken.

Terwijl hij zich over me heen boog en zijn tanden verder ontblootte, probeerde ik met mijn telekinese een steen die verderop op de grond lag op te tillen. Dat ging echter moeizaam, ik had al lang niet meer geoefend met mijn magische krachten. Normaal was een klein voorwerp geen probleem, maar nu kostte het een flinke inspanning.

Vlak voor de wolf toehapte, kreeg ik de steen eindelijk van de grond. Ik stelde me in gedachten voor hoe het naar zijn hoofd vloog en maakte tegelijkertijd met mijn pols een zwiepende beweging. 

De scherpe punt aan het uiteinde van de steen raakte hem precies in zijn linkeroog. Hij gromde van frustratie en kneep zijn oog dicht. Voor even richtte hij zijn aandacht op de pijn die hij voelde in plaats van op mij. Dat gaf me de tijd om te zoeken naar een uitweg.

Aan de achterkant van de donkere ruimte scheen een zwak licht. In dat licht was vaag iets te onderscheiden. Was het een schakelaar? Ik was te ver weg om het met zekerheid te kunnen zeggen, en zelfs als het een schakelaar was, wist ik niet of ik hem wel moest gebruiken. Wie weet wat voor effect hij had. Misschien was het de alarmknop en zouden alle gevaarlijke mensen in dit spookslot wakker worden als ik hem omzette. Dan zat ik nog dieper in de nesten.

Maar er bestond een kans dat ik de poort ermee open kon maken als het inderdaad een schakelaar was, dus deed ik het enige dat me nog een kleine kans op overleven gaf: ik ging naar de achterkant van de ruimte.

Ik sprintte langs de afgeleide wolf in de hoop dat hij te veel pijn had om mij te grazen te nemen. Dat was niet het geval. Hij stak zijn poot naar me uit en probeerde me te pakken, maar kon doordat hij maar één oog had niet goed inschatten hoe ver hij moest uithalen. Zijn klap kwam niet eens in de buurt.

Zonder om te kijken rende ik verder. Wat ik in mijn ooghoeken aan mijn rechterkant zag, deed me huiveren. Er waren vijf afgesloten ruimtes met deuren van ijzeren spijlen, stuk voor stuk gevuld met wolven. Deze waren niet even groot als degene waarbij ik net een steen in zijn gezicht had gegooid.

Nee, ze waren nog minstens drie koppen groter.

Ik probeerde de groeiende knoop in mijn maag te negeren en niet naar de wolven te kijken. Toen ik mijn doel bereikte, zag ik dat het inderdaad een schakelaar was. Geen tijd voor twijfels, als je niks doet ben je sowieso dood. 

Ik trok aan de hendel. Er gebeurde precies wat ik gehoopt had; de poort ging open, ik kon naar buiten.

Eén probleempje: de wolven waren ook vrij. Naast de grote poort, waren ook de cellen open gegaan. Ik had een soort noodalarm geactiveerd, iets dat waarschijnlijk alle deuren in het gebouw had geopend, bedoeld om alle bewoners te kunnen evacueren bij brand.

Of, in het geval van dit kasteel, bedoeld om twintig hongerige wolven tegelijk los te laten op een toekomstige Patronus-leerling.

Vechten was onmogelijk. Eén wolf was al te veel voor me, laat staan een heel leger. Ik zette het op een rennen, harder dan ik ooit eerder had gedaan. Zo snel als mijn benen me konden dragen ging ik naar de poort. Misschien kon ik het op tijd halen en over de pilaren heen springen, terwijl de wolven misschien bang waren voor de lava en niet durfden.

Ik kreeg een harde klap tegen mijn zij en voelde iets scherps over mijn voorhoofd krassen. De pijn werd steeds heftiger en het werd langzaamaan zwart voor mijn ogen. Ik voelde hoe de wolven me te grazen namen. Ze gingen mijn lichaam aan stukken scheuren en me met huid en haar opeten.

En toen bevonden we ons ergens anders. De omgeving zag er lichter uit door het zonlicht, en ik zag andere kleuren dan alleen maar rood en zwart—we waren weer in Karthes. 

Toen ik met mijn hand over mijn voorhoofd ging, voelde ik geen bloed. Mijn pijn was ook weg. Alles waar weer bij het oude, alsof het spookslot, de bedrieger en de wolf er nooit waren geweest.

Nestor keek me aan met een flauw lachje op zijn lippen. 'En, hoe vond je het gaan?'

----------

Wat is er zojuist gebeurd? Waarom lacht Nestor, en waarom is Fynn niet dood?

Ik heb afbeeldingen toegevoegd aan elk hoofdstuk om jullie een beetje te helpen met de beeldvorming. Zijn de afbeeldingen leuk, of hebben jullie liever dat ik ze weglaat? 

En we zijn inmiddels de 300 reads gepasseerd! Eergisteren had ik er volgens mij nog geen 100. Ik wil iedereen die besloot dit verhaal te lezen even bedanken, you guys rock! <3

Het geheimWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu