hoofdstuk 28: 'Tranen'

295 24 4
                                    

Belle

Ik stormde letterlijk het paleis in. Een deel van de opstandelingen was al voor gegaan en had er voor gezorgd dat de kust veilig was. Mensen liepen in en uit, op zoek naar familie en vrienden, terwijl ze ondertussen met grote ogen keken naar de schoonheid van het paleis. Maar ik had geen oog voor mijn omgeving. Met mijn betraande gezicht rende ik de gangen van het paleis door in de richting van de grote zaal waar Lord Ruud en Lord Mattheus zouden moeten zijn. Voor de deur die naar de grote zaal leidde stonden opstandelingen op wacht. Herkenbaar aan het symbool van de leeuw met de rode roos dat op hun borsten gespeld was. Ze keken verbaasd naar het aanstormende meisje dat eruit zag als een zwerfster met haar betraande gezicht, vuile kleren en verwilderde haar. Maar Caden liep achter me.

'Open de deuren!' Toen schoot er eindelijk een glimp van herkenning door in de ogen van de wachten. Ze openden de deuren en lieten ons door. Lord Mattheus en Lord Ruud keken verstoord op toen ik binnen kwam rennen, maar hun blikken verzachtten toen ze me herkenden. Lord Mattheus liep naar me toe.

'Mirose, het spijt me zo erg van je br...' Maar ik kapte hem af. Niet in staat om daar over te praten. Ik nam aan dat mijn betraande gezicht wel genoeg zei. Op dit moment had ik maar een doel.

'Waar is ze?' vroeg ik. Lord Mattheus keek me vragend aan. 'Mijn moeder.'

'De koningin,' voegde Caden achter me toe.

'Caden, ik denk dat je in de war bent. De koningin is al jaren geleden gestorven,' begon mijn vader. Caden schudde resoluut zijn hoofd.

'Ze leeft nog. Ik heb haar zelf gezien.' Noah die achter ons aan was gekomen knikte bevestigend.

'Maar, dat is onmogelijk...' stamelde Lord Ruud.

'Vader, Noah en ik hebben haar zelf gezien,' zuchtte Caden. Caspian kwam ook binnen lopen en kwam naast ons staan.

'Laat maar. Ik ga haar zoeken,' zei ik toen en ik draaide me om om het paleis weer in te lopen.

'Wacht, Belle. Ik ga met je mee,' zei Caden. Ik draaide me afwachtend om. Maar Caden werd tegengehouden door zijn vader.

'Ik moet je nog even spreken, Caden,' zei Lord Mattheus. Caden keek me schuldig aan.

'Ik ga wel met haar mee,' zei Caspian. Dit beviel Caden helemaal niet, want zijn gezicht stond meteen op onweer. Maar ik negeerde hem en trok Caspian mee. Noah liep ook achter ons aan. Ik had nu geen tijd voor jongensproblemen. Ik moest mijn moeder vinden en ik moest haar Sanders laatste woorden vertellen. Ik slikte een brok in mijn keel weg toen ik aan mijn broer moest denken. We liepen de grote zaal uit, en begonnen onze zoektocht. Op de eerste verdieping was niets te vinden behalve puinhopen en opstandelingen die overal rondliepen. De meesten wierpen mij meelevende blikken toe. Ik probeerde wel naar hen te glimlachen, maar dat lukte niet echt. Het verdriet was nog te vers.

'Belle?' riep iemand toen. Ik keek recht in het gezicht van Esther die op me af kwam rennen, gevolgd door James.

'Ohh, ik ben zo blij dat jullie ongedeerd zijn!' riep ze opgelucht. Ze gaf me een knuffel. 'Het spijt me zo erg van je broer,' zei ze toen. Ik knikte alleen maar, niet in staat om veel meer te zeggen. Toen keek ik James aan.

'Waar is Dave?'

'In de ziekenboeg. Die hebben ze net naast de deuropening opgezet. Maar hij is gelukkig maar licht gewond geraakt.' Ik zuchtte opgelucht.

'Weten jullie waar Lucius is?' vroeg Esther toen. 'En waar gaan jullie eigenlijk heen?'

'Mijn moeder leeft nog.' Esther keek me geschrokken aan.

'De koningin?' Ik knikte.

'Caden en Noah hebben haar gezien en gesproken. Mijn oom heeft haar al die tijd gevangen gehouden en de mensen laten geloven dat ze niet meer leefde.'

VeroordeeldWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu