Hoofdstuk 10; 'Julia'

407 30 3
                                    

Belle

Ik heb geen idee hoe laat het is als ik wakker wordt. Nog steeds half slapend wrijf ik de slaap uit mijn ogen, en open ze dan. Ik kijk recht in de ogen van Caden. Hij zit naast me, en staart me aan.

'Wat?' vraag ik. Dan lijkt hij wakker te schikken en kijkt meteen beschaamd naar de grond.

'Niets, je bent schattig als je slaapt.' Waarschijnlijk moet het gezicht dat ik naar hem getrokken heb bij die woorden heel grappig zijn geweest, want hij schoot in de lach.

'Niet grappig,' zeg ik. Dan ga ik overeind zitten, en kijk waar we zijn. In de verste verte is geen mens of boom te bekennen. Alleen een paar struikjes, die iets weghebben van het struikje waar wij naast hebben geslapen. 'Nou slimmerik, en wat wil je nu gaan doen?' zeg ik tegen Caden. Hij kijkt ook om zich heen, en haalt dan een kompas tevoorschijn uit zijn rugzak. Hij draait even aan het ding, kijkt er even naar, en wijst dan links van ons.

'We komen uit het noorden, dus de boomplaats is die kant op. Equador is het westen op.' Ik denk even na, en voel even aan mijn vlechten die tot mijn verbazing nog aardig goed zitten.

'Dus,' begin ik. 'We hebben drie opties. 'Optie een is terug naar de boomplaats en kijken wat er van de rest is geworden. Optie twee is terug naar Equador, en misschien kunnen we Leons broer dan langs het hek vinden. En optie drie is die kant op.' Ik wijs naar het oosten en zuiden. 'En kijken of daar nog iets of iemand is.' Caden kijkt me even besluiteloos aan.

'Optie drie valt af. We hebben bijna geen water meer en de kans is klein dat daar nog ergens water is. Dan blijven er nog twee opties over. Ik stel voor dat we terug gaan naar de boomplaats, en op een veilige afstand ervandaan proberen te weten te komen wat er met de rest gebeurd is. Daar is in ieder geval water, en dan kunnen we altijd nog richting het hek gaan. Je moet niet vergeten dat we niet weten wie de aanvallers waren. Misschien kwamen ze wel uit Equador en dan is het levensgevaarlijk om in de buurt van het hek te komen.' Ik denk even over zijn woorden na, en knik dan.

'Dat lijkt me een plan. Hoeveel water hebben we nog?' Caden haalt de bidon tevoorschijn en schudt er even mee. Hij klinkt nogal leeg.

'Niet zo veel meer. Wil je wat?' Ik schud mijn hoofd. Dat kunnen we beter voor vanmiddag bewaren. We zoeken onze spullen bij elkaar, en gaan dan op pad. Caden houdt zijn kompas goed in de gaten om zeker te weten of we goed gaan. En zo gaat de dag langzaam verder. We zeggen niet heel veel, want we weten allebei dat we onze energie moeten sparen. Onderweg schiet ik een vogel, maar hout om het dier te braden is nergens te vinden. 'Nou snap ik waarom we nooit deze kant op gingen met dagtochten,' mompelt Caden. 'Er is echt niks.' Mijn maag knort, en ik weet zeker dat die van hem dat ook doet. Maar we zeuren allebei niet. We moeten er maar het beste van maken. Maar aan het eind van de middag, ben ik uitgeput. Het water is op. Mijn keel voelt droog aan, en mijn voeten willen niet meer. Puur op uithoudingsvermogen loop ik door, en dan komt eindelijk, eindelijk, de boomplaats in zicht. We naderen de boomplaats nog iets, en dan laten we ons vallen in het droge, dorre gras.

'En wat nu?' zeg ik tegen Caden. Hij kijkt me een beetje vertwijfeld aan.

'Nog dichterbij zien te komen, denk ik?'

'Maar wat nou als er nog aanvallers zijn?' Caden kijkt even naar de boomhut.

'Het ziet er stil uit.'

'De ingang ligt aan de andere kant van de boomplaats toch? Als we daar nou eens met een grote boog heen lopen?' En dat doen we. We lopen eerst weer een stuk terug, en als we denken dat we ver genoeg zijn, maken we een grote bocht. Uiteindelijk komen we aan de andere kant van de boomplaats uit, lopen weer iets naar voren, en laten ons dan weer op het gras vallen. Ik tuur ingespannen naar de ingang.

VeroordeeldWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu