Epiloog

628 41 33
                                    

De epiloog...

Will sjokte achter Evan aan door het bos. Ze waren al de hele dag op weg en Will’s nieuwsgierigheid dreigde de overhand te nemen.
“Zijn we er nou al bijna?” vroeg hij, een ongeduldige, klagende ondertoon in zijn stem. Evan grinnikte.
“Ja, ja, rustig maar, nog een klein stukje,” riep hij over zijn schouder. Will zuchtte.
“Dat zeg je al een uur lang,” mompelde hij.
                Vandaag was de dag dat Evan Will hetgene zou laten zien waar hij in Skandia over had verteld. Ze waren al een maand terug in Araluen. De schade van de oorlog was nog duidelijk te zien, maar ondanks dat had het land niet in een betere stemming kunnen zijn. De oorlog was voorbij, de koning was terug en vrede was wederom een bekend begrip. Het zou nog jaren duren voor Araluen volledig hersteld was, maar het begin was er.
                Plotseling bleef Evan staan. Will botste bijna tegen hem op.
“We zijn er,” zei Evan, die zich breed grijnzend omdraaide. Will probeerde om hem heen te gluren, maar er was nog niets te zien. Hij trok een wenkbrauw op.
“Het gaat toch niet om een boom, hè?” vroeg hij achterdochtig. Evan lachte.
“Nee, natuurlijk niet!” riep hij uit. “Het gaat om wat er achter de boom is.” Will wierp de boom een laatste sceptische blik toe, voordat hij zijn broer het bos uit volgde.
                Een kleine boerderij kwam in zicht. Met ferme passen overbrugde Evan de afstand tot het huis. Na een kleine aarzeling volgde Will hem. De deur vloog open, en een jochie van een jaar of vijf rende naar buiten.
“Evan!” juichte hij. “Mama, Evan is er weer!” Evan tilde het jongetje op.
“Hé, kleine man,” lachte hij. “Wat leuk om je weer te zien!” Will kon het niet helpen: een glimlach brak door op zijn gezicht. Dit was de eerste keer sinds hij Evan had ontmoet dat hij oprecht gelukkig keek.
                Een vrouw, waarschijnlijk de moeder van het jongetje, kwam naar buiten gelopen.
“Evan! Wat een verrassing!” riep ze verrukt uit. “Hoe gaat het er nu mee?” Een paar minuten lang praatten de twee met elkaar. Het was Will duidelijk dat ze elkaar al een flinkte tijd niet hadden gezien. Wat best logisch was, aangezien Evan de afgelopen twee maanden in Skandia en op kasteel Araluen was geweest. Het jongetje, dat Evan weer op de grond had gezet, kwam ondertussen nieuwsgierig op hem afgelopen.
“Hallo,” zei hij, zijn hoofdje scheefhoudend. “Wie ben jij?” Will hurkte, zodat hij op gelijke hoogte met hem kwam.
“Ik ben Will,” antwoordde hij eenvoudig. Het jongetje stak plechtig zijn hand uit, die Will schudde.
“Ik ben Devon,” stelde hij zich netjes voor. Daarna draaide hij zich om en rende weg, om vanachter zijn moeders rokken naar Will te gluren.
                Will nam haar eens op. Ze had lang, warrig bruin haar, dat Devon van haar geërfd had, een fijn gezicht, waarin ondeugend twinkelende bruine ogen in pronkten. Ze was niet klein voor vrouwelijke standaarden; ze was ongeveer net zo lang als Will, voor zover hij kon inschatten van deze afstand. Met een schok realiseerde Will zich dat hij naar een vrouwelijke versie van zichzelf stond te kijken. Onbewust viel zijn mond open. Evan las het besef van zijn gezicht af.
“Toen ik weigerde met Halt mee te gaan, was dat niet alleen omdat ik hem niet vertrouwde,” begon Evan automatisch met uitleggen. “Een andere belangrijke reden was dat ik vond dat ik de andere baby verborgen moest houden. Je was namelijk niet alleen.” De vrouw keek Evan met dezelfde uitdrukking als Will aan: een mengeling van schok, verwarring en nieuwsgierigheid.
“Je bedoelt dat…” begon ze. Evan knikte.
“Ja,” zei hij. “Ja, jullie zijn een tweeling.” Hij sloeg zijn armen over elkaar, een triomfantelijk lachje op zijn gezicht. Will draaide zich naar zijn zusje om. Hij kon het niet geloven. Het ene moment was hij een wees, alleen op de wereld. Nu had hij een broer, een zus, een neefje… Hij kon het bijna niet geloven.
“Evan!” barstte zijn zus onverwachts uit, een woedende blik in haar ogen, terwijl ze zich op hem probeerde te storten.
“Meike, rustig, wat is er?” stamelde Evan geschrokken.
“Wat is er?!” krijste ze. “Wat denk je dat er is? Je hebt me al die jaren voorgehouden dat je er alles aan hebt gedaan om ons een veilig thuis te geven, maar ondertussen is het jouw schuld dat ik niet met mijn tweelingbroer – waar ik niets van af wist! – ben opgegroeid! Als jij gewoon met die Halt mee was gegaan, waren we alle drie samen geweest. Dan hadden we ook een prima leven gehad!”    Will, die haar redenering begreep, maar ook wist dat het verleden toch niet meer veranderd kon worden, overbrugde de laatste meters die hen scheidde en trok zijn zus, Meike, zachthandig van Evan af.
“Wat gebeurd is is gebeurd,” vertelde hij haar zachtjes, terwijl ze los probeerde te breken uit zijn grip. “We kunnen de tijd niet meer terugdraaien. Het heeft geen zin om elkaar de huid vol te schelden. We zijn nu alle drie bij elkaar. Laten we het daar zo goed en zo kwaad als het kan mee doen.” Even keek ze hem aan, niet langer tegenstribbelend. Daarna barstte ze in huilen uit. Will sloeg zijn armen om haar heen. Over haar schouder heen keek hij Evan aan en vanaf dat moment wist hij dat alles goed zou komen. Ze hadden elkaar gevonden, dat was alles wat telde.
                Devon keek met grote ogen naar hem op.
“Ben jij een jager?” vroeg hij. Will grinnikte, terwijl Meike zich lachend van hem losmaakte.
“Ja, dat ben ik inderdaad,” antwoordde hij.
“Maar je bent niet eng,” liet het jochie hem weten. Will hield zijn hoofd schuin.
“Vind je dat erg?” Hier moest Devon over nadenken.
“Nee,” zei hij toen. “Ging jij helpen in de oorlog?” Opnieuw grinnikte Will.
“Dat kun je wel zeggen, ja,” vertelde hij. “En dat moet ik nu nog steeds doen. Het vechten is gestopt, maar er moet nog heel wat gedaan worden.” Hij rechtte zijn rug. Zuchtend keek hij om beurten zijn broer en zus aan. “Daarom moet ik er ook weer snel vandoor. Ik ben nodig op kasteel Araluen.”
                Een eenvoudig afscheid volgde, waarna Will zich omdraaide om weer terug te reizen.
“Wacht!” riep Meike achter hem aan. Will draaide weer naar haar terug, een vragende uitdrukking op zijn gezicht. “Je heet Will, je bent een jager en je bent nodig in Araluen… Ben jij dan toevallig…?
Will lachte mysterieus.
“Toeval bestaat niet, zusje,” antwoordde hij. “Maar ja, ik ben Will Verdrag.” Zonder op antwoord te wachten draaide hij zich om en verliet hij het landgoed om de boerderij. Er viel nog genoeg te doen.

 De mensen van Picta en Araluen lieten de oorlog al snel achter zich. De werderopbouwing ging zo snel, dat betere tijden hun leed deed afnemen. In Picta besloot de koning dat het tijd was om ruimte te maken voor een nieuwe generatie. Hij deed afstand van de troon en Eden nam zijn plaats in. Niet veel later werd het Aralueense koningshuis uitgenodigd: Eden en Celia zouden gaan trouwen. Ondertussen had ook Duncan het idee gehad dat het tijd was voor vernieuwing. Cassandra en Arnaut namen zijn taak als heerser over.
               Een nieuw tijdperk brak aan, waarin Araluen, Picta en Skandia een verbond sluiten. Araluen was sterker dan ooit tevoren.

Het einde...? (Grijze jager/ Broederband fan-fiction)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu