Hoofdstuk 24

644 40 47
                                    

Hallo lieve lezers! De langverwachte ontknoping van Het einde...? is hier! Er komen nog wel een aantal hoofdstukken, dit is nog niet het einde (xD), maar we komen er nu wel erg dicht bij in de buurt. Opgedragen aan RedTears omdat het hele idee over Eden bij haar vandaan komt, en omdat zij me al weken geleden doorhad. Enjoy! Oh, en ik ben ook al bezig met hoofdstuk 25. Ik heb eindelijk de smaak weer te pakken :D

Evan vloekte binnensmond. Wat deed Eden nou weer hier?! Dit kon het hele plan in gevaar brengen! Voor hij iets kon doen om de situatie terug naar zijn hand te zetten, had de koning het zwaard van een van de soldaten gegrepen om ermee naar voren te stormen.
“Dus toch! Vervloekte Skandiërs!” schreeuwde hij, wild met het zwaard in de rondte zwaaiend. Evan trok een wenkbrauw op. Hij had niet gedacht dat de koning dat nog in zich had. Hij was niet verschrikkelijk oud, maar hij was ook nooit het vechterstype geweest.
“Wat is hier aan de hand?” bulderde een Skandische stem over het geruis van de golven heen. De koning draaide zich furieus naar de reus van een Skandiër om.
“Jij!” riep hij uit. “Wie ben jij?” De Skandiër deed dreigend een stap naar voren. Evan begon een klein beetje in paniek te raken. Dit ging niet volgens plan. Dit ging totaal niet volgens plan!
“Ik ben Erak Stervolger, oberjarl van Skandia,” verkondigde de Skandiër trots.
                Blijkbaar vond de koning hem een geschikt doel om zijn woede op uit te leven, aangezien hij zich brullend klaar maakte om zich op de veel grotere man te storten. Evan wilde iets zeggen om hem tegen te houden, voordat hij domme dingen zou doen, maar er kwam niets anders dan een schor gekraak uit zijn keel.
“Jij hebt mijn zoon ontvoerd! Je zult boeten! Boeten!” krijste de koning.
“Vader, nee!” riep Eden verschrikt uit, tussen zijn vader en de oberjarl in springend. De koning kon nog net stoppen voor het zwaard Eden in tweeën splitste.
“Eden, waar denk je mee bezig te zijn?!” riep de koning uit, al het bloed van schrik uit zijn gezicht weggetrokken.
“De Skandiërs hebben me niet ontvoerd,” legde Eden haastig uit. “Ik ben zelf weggegaan.”
                Evan sloot zijn ogen. Dit zou narigheid opleveren. De koning was duidelijk van zijn stuk gebracht. Hij opende en sloot zijn mond verscheidene keren, zonder iets te zeggen.
“Waarom?” wist hij daarna met gebroken stem uit te brengen.

Arnaut keek naar zijn jonge vriend, die aarzelde om zijn verhaal te vertellen. Arnaut glipte tussen een aantal mensen door en legde zijn hand op Celia’s schouder.
“Het is tijd om de waarheid boven tafel te halen,” zei hij zachtjes. “Ga naar hem toe.” Celia keek hem met grote ogen aan, bang voor wat er zou komen. Arnaut knikte haar vriendelijk toe.
“Jullie komen er wel uit,” verzekerde hij haar. “En zo niet, dan ben ik er ook nog.” Hij grinnikte, tegen de  schede van zijn zwaad tikkend. Celia glimlachte flauwtjes, rechtte haar rug en draaide zich om om zich bij haar geliefde te voegen.
“Ik…” begon Eden. “Ik ging weg omdat… Nou ja…” Hij keek op van de grond zodra hij merkte dat Celia naast hem was komen staan. Met hernieuwde moed vervolgde hij zijn uitleg. “Ik ben weggegaan, omdat ik verliefd ben geworden op een heel bijzonder meisje, en ik bang was dat u het er niet mee eens zou zijn,” gooide hij er snel uit, ondertussen Celia’s hand pakkend. De bontgeklede man, die blijkbaar de koning van Picta was, had ondertussen het zwaard laten zakken. Hij keek Celia onderzoekend aan.
“Waarom dacht je dat ik het er niet mee eens zou zijn?” vroeg hij daarna kalm. Eden schuifelde een beetje heen en weer.
“Nou… Ik dacht dat u zou vinden dat ik met een prinses zou moeten trouwen, of iets dergelijks,” mompelde hij, zijn vader niet aan durfend te kijken.
                Arnaut had de koning eens goed in zich opgenomen en vroeg zich af hoe die man het ooit in zijn hoofd had kunnen krijgen om de oorlog met Araluen te verklaren. Hij zag er uit als een vredelievende man, die veel om zijn zoon gaf. De rimpels om zijn ogen en het grijs in zijn haar leken hem dan ook eerder te komen van zorgen dan van ouderdom.
“Eden, kijk me aan,” zei hij. Met tegenzin keek Eden op. “Het maakt me niet uit met wie je trouwt. Ik wil dat je gelukkig bent.” Eden’s mond viel open. Arnaut grinnikte zachtjes. Alles zou goed komen voor zijn jonge vriend. “Een gelukkige koning is een goede koning,” vervolgde zijn vader. “En voor zover ik weet ben jij nog steeds mijn opvolger.” Vader en zoon keken elkaar glimlachend aan. “En toch vraag ik het me af waar je dat belachelijke idee vandaan hebt gehaald om weg te lopen, in plaats van er met iemand over te praten,” voegde de koning er fronsend aan toe.
“Eigenlijk heb ik er met Evan over gepraat, en hij adviseerde me om dit te doen,” vertelde Eden schaapachtig.
                De man draaide zich met een ruk om naar zijn schip. Ook Arnaut keek weer naar het schip en herkende de man die daar stond toen als dezelfde die zijn vrienden en hem gevangen had genomen.
“Evan!” bulderde hij. De man kromp bijna onopmerkbaar in elkaar. “Wat heeft dit te betekenen?” Evan herstelde zich snel en kwam met een vergeeflijk lachje op zijn gezicht naar het drietal op het strand toegelopen.
“Majesteit, dit is hoogstwaarschijnlijk één groot misverstand,” begon hij. De koning onderbrak hem echter.
“Ik ben er vrij zeker van dat dat niet zo is,” gromde hij, zijn ogen achterdochtig dichtgeknepen. “Je hebt ons hier naar Skandia gebracht, onder het voorwendsel dat we de Skandiërs aan moesten vallen om mijn zoon hier te bevrijden. En nu blijkt dat er geen greintje waarheid in je verhaal steekt! Ik weet niet zeker of ik je nog wel kan vertrouwen.” Eden stond er een beetje ongemakkelijk bij. Arnaut herinnerde zich dat Eden had verteld dat hij er met zijn broer – die eigenlijk niet zijn broer was, maar wel zo voelde – over had gepraat. Dat moest dan waarschijnlijk Evan zijn geweest. Hij kon zich voorstellen hoe moeilijk het voor Eden moest zijn om door hem een totaal verkeerde beslissing te maken.
                Evan knikte twijfelachtig.
“Hmm, dat begrijp ik,” zei hij, diep in gedachten verzonken. “Gelukkig heb ik iets wat mijn acties kan verklaren,” vervolgde hij, opnieuw met die slijmerige glimlach. Arnaut had Evan al niet de aardigste gevonden, maar nu was het hem duidelijk dat die gluipert niet te vertrouwen was. Al helemaal niet voor de naïeve Eden.
“Kom maar op met je ‘verklaring’ dan,” gromde de koning.

Halt verveelde zich en hij wist dat dat niet goed was voor zijn gezondheid. Bijna de gehele reis lang had hij zich prima vermaakt met het slopen van zeilen en andere vitale onderdelen van het schip, en het tegenwerken van Evan. Hij had plannen gesmeed, buiten rondgeslopen en had genoeg bezigheden voor zichzelf gecreëerd om zich af te leiden. Nu het schip op de plaats van bestemming was, hadden de Scoti pas doorgekregen dat touwen hem niet tegen zouden houden. Hij zat nu in een of andere schemerige hut vastgeketend. Hij kon geen kant op en had daarom niets anders om zich af te leiden van zijn zeeziekte dan zorgen. Zorgen om zijn vrienden, zorgen om wat er zou gaan gebeuren. En die combinatie maakte dat hij zich ellendig tot een balletje had gekruld in een hoekje van zijn kleine cel.
                Hij voelde zich zo beroerd dat hij niet eens probeerde te ontsnappen zodra een wachter hem op zijn benen trok en zijn boeien losmaakte, ondertussen zijn neus optrekkend naar de geur van Halt’s maaginhoud die over de grond verspreid lag, en de situatie er niet echt beter op maakte. Als in een trans liet hij zich meevoeren naar het boven dek, en vanaf daar de loopplank naar het strand af. Onbewust maakte hij het de wachters extra moeilijk door zwaar op hen te leunen en zijn benen amper te bewegen.
“Halt!” hoorde hij een vaag bekende stem in de verte vol afschuw roepen, voordat de wachters hem loslieten en hij bewusteloos op de grond stortte.

“Wat heb je met hem gedaan?!” schreeuwe Will vol machteloze woede, terwijl hij naar zijn voormalige mentor toestormde. De gebeurtenissen van die dag werden hem teveel en de tranen begonnen over zijn wangen te stromen. Eerst Hal die de dood in de ogen had gekeken, vervolgens het emotionele weerzien met zijn vrienden en nu die vervloekte Scoti die wie weet wat met Halt hadden gedaan… Hij liet zich op zijn knieën zakken en draaide de oudere man op zijn rug. Hij knipperde verdwaasd met zijn ogen. Will haastte zich om zijn veldfles van zijn riem af te trekken. Halt drok het water gulzig op. Er moesten hele barre omstandigheden op het schip zijn geweest, dacht Will. Halt’s zeeziekte was nog nooit zo erg geweest.
“Will?” murmelde Halt. Will boog zich voorover, zodat hij goed zichtbaar was.
“Ik ben hier,” antwoordde hij. Halt sloot zijn ogen, een vredige uitdrukking op zijn gezicht. “Halt? Halt! Halt, niet doodgaan! Waag het niet om me alleen te laten! Ga niet…” Halt opende geïrriteerd een oog.
“Ik ben niet dood aan het gaan. Ik geniet gewoon even van de frisse lucht,” zei hij. Will grinnikte opgelucht en ging weer rechtop zitten. Alles zou goedkomen met Halt.
“Wat heeft deze man,” riep de koning van Picta woedend, “met jouw bedrog te maken?” Will draaide zich om en stond op.
“Ja, leg dat eens uit,” voegde Arnaut eraan toe. “Eerst neem je ons gevangen en vervolgens laat je ons vrij op voorwaarde dat Halt blijft. Je lijkt me nou niet bepaald het soort persoon dat spijt krijgt van zijn acties en ons onze vriend terugbrengt.”
                Will schrok van Arnaut’s korte opsomming. Waren ze gevangengenomen? Een golf van schuldgevoel spoelde door hem heen. Als hij gewoon bij hen was gebleven…
“Er is hier een hele simpele verklaring voor,” antwoordde Evan, dit keer zonder zijn slijmerige manier van doen. Blijkbaar had hij doorgekregen dat dat niet werkte. “Híj is mijn motivatie voor alles wat ik heb gedaan.” Evan wees naar Will, wat hem verbaasde en ook enigszins boos maakte.
“Wat heb ik er nou weer mee te maken?” riep hij verontwaardigd uit. Evan glimlachte vergeeflijk, en wendde zich daarna met een koele blik naar Halt, die ondertussen tot op zekere hoogte hersteld was en zich aan Will’s zijde had geschaard.
“Je hebt het hem niet verteld, nietwaar?” zei hij met kille stem. Halt weerstond zijn  hatelijke blik met gemak.
“Er viel niets te zeggen,” antwoordde hij stug. Dit antwoord leek Evan alleen maar kwader te maken. Will keek verward van de een naar de ander. Hij snapte er niks meer van.
“Wat heeft hij niet gezegd?” vroeg hij daarom. Evan keek hem aan, zijn blik ineens als die van een treurig klein kind.
“We zijn broers, Will,” zei hij.

Het einde...? (Grijze jager/ Broederband fan-fiction)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu