Hoofdstuk 11

771 36 20
                                    

Hallo lieve lezers! Ik was in de schijfmood gisteravond, dus ik heb weer een nieuw hoofdstuk :) Het is een lang hoofdstuk, ik geloof zelfs langer dan het vorige. Ik hoop dat jullie het leuk vinden :) Ik denk er trouwens al een tijdje aan om dit verhaal naar het Engels te vertalen - zal ik dat doen? Laat me weten wat je ervan vindt!  Ik vind het leuk om Arnaut's oogpunt te schrijven - is dat ook leuk om te lezen? Dat vraag ik me nou altijd af :) Enjoy! xD

Arnaut ijsbeerde door het schuurtje. Het was vroeg in de ochtend op de dag dat ze zouden vertrekken. Hij had de afgelopen twee dagen het schuurtje niet mogen verlaten van Eden, bang dat iemand – of liever gezegd de herbergier – door zou krijgen dat hij Arnaut er verborg. Hij voelde zich verschrikkelijk opgesloten en de muren leken steeds dichterbij te komen. Helaas zouden ze pas vertrekken bij het vallen van de avond, wat aan de ene kant zo dichtbij en aan de andere kant zo ver weg leek. Arnaut plofte neer op een baal stro en begon uit pure verveling het aantal planken van het plafond te tellen. Twintig stuks.
                Arnaut zuchtte en stond weer op. Met zijn handen in zijn zakken schopte hij wat tegen het losse stro aan zijn voeten. Even later hoorde hij voetstappen het schuurtje naderen. Hij verborg zich snel achter een baal stro, voor het geval het niet Eden was die het ontbijt kwam brengen. Gelukkig was het niet iemand anders. Arnaut kwam weer tevoorschijn en zag dat Eden ongewoon gespannen keek.
"Wat is er aan de hand?" vroeg hij meteen, wetende dat Eden de afgelopen dagen altijd de positieve kant van het verhaal had gezien, ook al liet de herbergier hem nog zulke onmogelijke klussen doen; hij had hem nog nooit eerder gespannen zien kijken. Eden gaf geen antwoord, maar zag eruit alsof hij ieder moment in huilen uit kon barsten. Hij zette het blad met Arnaut's ontbijt neer en wilde zich alweer omdraaien. Arnaut negeerde het ontbijt en greep Eden's schouders vast.
"Eden, wat is er aan de hand?" herhaalde hij dringend. Eden haalde trillerig adem.
"Ze hebben... ze hebben het door," wist hij uit te stoten en toen barstte hij in snikken uit. Arnaut omhelsde zijn vriend en probeerde hem te troosten.
                Na enkele minuten kalmeerde Eden weer een beetje en Arnaut leidde hem naar een van de balen stro.
"De herbergier... hij heeft door dat er iets aan de hand is," begon Eden mismoedig, terwijl ze plaats namen op het stro. "Hij weet niet wat, maar dat maakt het juist erger." Hij keek Arnaut wanhopig aan. "Nu houdt hij Celia opgesloten, totdat ik vertel wat ik verborgen houd. Hoe moeten we nu met z'n allen weggaan?" Arnaut voelde een withete woede door zich heen trekken. Wat voor gruwelijk persoon was die herbergier?! Zijn kaak verstrakte en hij pakte zijn gordel met zwaard.
"Laat dat maar aan mij over," antwoordde hij koel en stond op. Eden keek verschrikt op.
"Wat ga je doen? Je kan niet zomaar weggaan! Straks zien ze je!" riep hij uit. Arnaut draaide zich half om.
"Dat is juist mijn bedoeling," liet hij de jongen weten. "Ik laat ze Celia niet zomaar van je afpakken! Ik weet hoe het voelt om van je dierbaren gescheiden te worden. Die herbergier kan me wat. Ik ga hem vertellen hoe de vork in de steel zit." Met die woorden draaide hij zich om en liep het schuurtje uit. Een seconden lang bleef hij staan, de tijd nemend om de frisse lucht diep in te ademen, daarna liep hij regelrecht door naar de herberg, een zenuwachtige Eden achter hem aan drentelend.
                Hij duwde de deur open zijn hand op zijn zwaard. Het ochtendlicht stroomde langs hem heen, terwijl hij wijdbeens in de deuropening stond. De herbergier, die bij de bar een glas stond te poetsen, legde langzaam zijn spullen neer en kwam naar voren. De vroege klanten, die Arnaut waarschijnlijk herkenden uit de verhalen van de herbergier, deinsden achteruit.
"Zo, dus jij denkt dat je hier nog welkom bent?" vroeg de herbergier, zijn armen over elkaar slaand. Arnaut lachte koud.
"Ik ben hier niet als klant. Ik ben hier om een aantal vrienden van me op te halen." De aanwezigen begonnen onder elkaar te smoezen, terwijl de stilte tussen de twee mannen voortduurde. De deur naar de keuken opende zich langzaam op een kier en het gezicht van de herbergiersvrouw werd zichtbaar. Ze slaakte een gilletje zodra ze Arnaut zag staan en rende gauw de keuken weer in, een aantal pannen omgooiend in het proces, te horen aan het kabaal dat door de herberg galmde.
                Met tot spleetjes geknepen ogen stapte Arnaut over de drempel, wat de herbergier tot actie verleidde. Met een schreeuw rende hij op Arnaut af, een pollepel uit zijn schort trekkend. Hij probeerde hem te meppen met het ding, zonder zich te bedenken dat Arnaut een getrainde ridder was. Hij ving met gemak de klap op door de pollepel vast te pakken en uit de handen van de herbergier te trekken. Door alle ontstane commotie kwamen nieuwsgierige gasten de trap afgelopen, de slaap nog uit hun ogen wrijvend. Vanuit zijn ooghoek zag Arnaut dat ook Cassandra en Alyss zich tussen hen bevonden. Hij smeet de pollepel achter zich neer en greep de herbergier bij zijn kraag. Hij trok hem naar voren, zodat hun gezichten nog maar een paar centimeters van elkaar verwijderd waren. Een man ergens achter inde herberg riep dat Arnaut 'die arme man' met rust moest laten. Hij weerstond de neiging om met zijn ogen te rollen en staarde in plaats daarvan 'die arme man' kalm in de ogen.
"Waar is ze?" gromde hij, nauwelijks hoorbaar voor iemand die verder van hem vandaan stond dan de herbergier. De man in kwestie schudde angstig zijn hoofd.
"Ik weet niet over wie je het..." piepte hij, maar Arnaut onderbrak hem.
"Je weet donders goed over wie ik het heb!" beet hij hem toe en schudde hem even door elkaar om het tot de man door te laten dringen dat hij zich hier niet uit kon bluffen. "Waar. Is. Ze?!" siste hij.
De ogen van de herbergier werden groot en hij stotterde iets vaags, waaruit Arnaut opmaakte dat hij in de privévertrekken van de man moest zoeken. Hij duwde de man op de grond en beende richting de keukendeur. De herbergier krabbelde angstig achteruit. Eden volgde Arnaut op de voet.
"Jij!" siste de herbergier ongelovig, zodra Eden in zijn zicht kwam. "Na alles wat ik voor je gedaan heb! Hoe durf je me zo te verraden?" Ook de aanwezige dorpelingen begonnen nu op Eden te schelden. De jongen kromp in elkaar en wist niet hoe hij zich hiertegen moest verdedigen.
                Arnaut rolde met zijn ogen en zette zijn handen in zijn zij.
"Jij hebt helemaal niets voor hem gedaan!" riep hij uit, duidelijk hoorbaar in de hele gelagkamer. "Jij hebt hem gechanteerd, vreselijke dingen laten doen en dat alleen maar omdat hij de moed had om uit te komen voor zijn liefde! Je zou je moeten schamen, jongeren op die manier te gebruiken! En nu sluit je ook nog eens één van hen op, alleen omdat je denkt dat ze iets te verbergen hebben! Ik zal je eens wat vertellen: het is afgelopen! Ze gaan allebei met mij mee, zodat ze opnieuw kunnen beginnen en een eerlijk leven voor zichzelf op kunnen bouwen!" Hij staarde de kalende man aan. Hij liet zich echter niet onder de indruk brengen door woorden.
"En wie denk jij dat je bent, om dat zo even te komen vertellen?" vroeg hij schamper, van zijn positie op de grond. De andere dorpelingen richtten hun scherpe tongen nu ook op Arnaut. Arnaut keek even naar de trap en zag de woedende gezichten van zijn vrienden. Hij knikte hen kort toe.
"Mijn naam is Arnaut Altman. Toekomstig koning van Araluen," riep hij door de kamer heen. Het werd op slag stil. Alle dorpelingen staarden hem aan en de ogen van de herbergier werden zo groot als schoteltjes, zodra hij zich realiseerde dat hij met de verkeerde gespot had. Eden kwam geschokt voor hem staan.
"Je had niet verteld dat... Ik wist niet dat... Hoe is dit...?" stotterde hij. Arnaut glimlachte kort naar hem en mompelde dat hij het later uit zou leggen. Hij keek om zich heen en zag dat bijna alle monden open hingen. Hij grinnikte even en werd toen weer serieus. Met grote passen liep hij naar de keukendeur en rukte die open. Het keukenpersoneel, dat achter de deur had mee staan luisteren, verspreidde zich snel weer door de keuken. Arnaut keek even om zich heen en zag een jonge vrouw tussen de deur en een kast staan, hopend dat hij haar niet zou zien.
"Zou je me de weg willen wijzen naar de privévertrekken van de herbergier?" vroeg hij vriendelijk. De vrouw knikte schoorvoetend en liep haastig voor hem uit door de keuken, naar een volgende deur. Arnaut kinkte haar dankbaar toe en opende de deur, terwijl zij de keuken weer in stoof.
                Hij kwam uit in een kleine woonkamer, waar twee deuren op uit kwamen. Hij opende de linker en keek de slaapkamer die nu blootgelegd was rond. Geen spoor van Celia. Achter de rechter deur had hij meer geluk: die verborg een naar beneden leidende trap.
"Wacht hier," zei hij tegen Eden, die nerveus knikte. Hij was nog steeds niet aan het idee van Arnaut als troonopvolger van zijn droomland gewend. Arnaut stak een fakkel aan en liep fronsend de trap af. Wat moest een herbergier met een kelder? In de keuken zou het logisch zijn geweest, daar zou een kelder voor de opslag van wijn- en biervaten kunnen dienen, maar in de privévertrekken? Dat was gewoon niet logisch.
"Celia?" riep Arnaut gespannen, zodra hij onderaan de trap kwam. Als enige antwoord weerklonk de echo door de donkere ruimte heen. De haartjes in zijn nek gingen overeind staan. Wat was dit voor plek? Hij liep langzaam verder, totdat hij in een plas kwam te staan. Was er lekkage? Het leek niet te kloppen. Arnaut ging op zijn hurken zitten en hield de fakkel dicht bij de vloeistof. Een doffe, bruine reflectie vond zijn weg terug. Arnaut hield geschrokken zijn adem in: bloed. Hij opende de deur van waarachter het bloed gekomen leek te zijn. Zijn hart bonsde in zijn keel, niet wetende wat hem te wachten stond.
"Celia!" riep hij geschrokken uit. Het meisje leunde met gesloten ogen tegen de muur van het nu blootgelegde hokje aan. Haar linkerhand omklemde een wond aan haar rechterarm, waar een straaltje bloed uit liep. Zodra ze haar naam hoorde, trilden haar oogleden open.
"Celia, ik ga je hieruit halen," liet Arnaut haar weten. Hij trok zijn zwaard, op dat moment de lengte ervan vervloekend, en sneed voorzichtig haar boeien door. Het meisje was zo verzwakt van het bloedverlies, dat ze amper meer overeind kon komen. Arnaut stopte zijn zwaard weer weg en tilde haar voorzichtig op, één arm stevig om haar heen geslagen om met de andere de fakkel nog vast te kunnen houden. Hij vond zijn weg terug naar de trap en liep langzaam omhoog. Als dit Araluen was geweest, had hij de herbergier gelijk laten veroordelen. Helaas was dit Picta en had hij hier niets te zeggen. 
                Boven aan de trap aangekomen, kreeg hij normaals de schrik van zijn leven: de herbergier had blijkbaar zijn angst overwonnen en was hierheen gekomen. Hij hield een mes tegen Eden's keel. Eden keek Arnaut even smekend aan en staarde daarna vol afgrijzen naar wat zijn geliefde was overkomen.
"Leg het meisje op de grond, jongen," beval de herbergier op een pesterige toon, een kwaadaardig lachje op zijn gezicht. "Anders verliest deze hier zijn hoofd." Hij liet een gemeen lachje horen, terwijl Arnaut Celia machteloos heel langzaam op de grond liet zakken. "O, waarom ook niet?" mompelde de herbergier vol ongezonde vrolijkheid en hij drukte het mes alsnog heel langzaam dichter tegen Eden's nek. Eden begon jachtig adem te halen, tranen stroomden over zijn wangen.
"Dat dacht ik dus even niet." Arnaut kon wel schreeuwen van geluk, zodra hij Alyss de kamer in zag stappen en haar degen in de rug van de herbergier prikte. De man verstijfde en hield het mes stil.
"Laat dat mes los," beval Alyss ijzig, terwijl ook Arnaut zijn zwaard trok. Met tegenzin liet de herbergier het mes vallen. In de wanhoop van de situatie duwde hij Eden naar Arnaut en probeerde langs hen heen zijn kelder in te ontsnappen. Arnaut was hier echter op bedacht en liet hem struikelen. De herbergier rolde de trap af. Het bleef stil nadat hij onderaan aangekomen was. Arnaut sloot langzaam de deur, het onbehaaglijke gevoel dat zich door hem heen verspreidde negerend.
                Hij knielde naast Eden en Celia neer. Eden staarde wanhopig naar haar gezicht, terwijl hij zijn armen om haar heensloeg en haar hoofd op zijn schoot liet rusten.
"Wat heb ik je aangedaan, Celia?" mompelde hij ellendig. "Ik had je nooit moeten vragen met me mee te komen, dan was dit allemaal nooit gebeurd en had je het leven kunnen krijgen dat je verdient." Arnaut legde zijn hand op Eden's arm.
"Zeg dat nooit meer, wil je? Jij en Celia horen bij elkaar. Het is nog niet voorbij," zei hij met krachtige stem. Eden keek hem treurig aan en maakte aanstalten om Arnaut te vertellen hoeveel beter Celia het wel niet had kunnen hebben, maar Arnaut gebaarde dat hij zijn mond moest houden.
"Ik wil er niets van horen! Hou je van haar?" vroeg hij. Eden knikte meteen. "Dan is deze discussie nu gesloten." Eden protesteerde niet verder, maar keek toe hoe Arnaut Celia's wond begon schoon te maken en te verbinden.
"Dank je, Arnaut," zei hij eenvoudig. "Je bent echt de beste vriend die we ons hadden kunnen wensen." Arnaut glimlachte en trok het verband strak. Daarna hielp hij Eden om met Celia op te staan.
"Kom. We hebben een reis naar Araluen te plannen," zei hij. Samen liepen ze terug door de keuken naar de gelagkamer, waar nu zo'n beetje het hele dorp verzameld was. Ze maakten snel een pad vrij voor Arnaut en Eden, die zonder een woord te zeggen naar buiten liepen. Alyss, die Duncan, Pauline, Cassandra en proviand was gaan halen, voegde zich bij hen en de anderen sloten de rij. Met z'n zevenen verlieten ze zwijgend het dorp, zonder ook maar een greintje spijt te voelen.

Het einde...? (Grijze jager/ Broederband fan-fiction)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu