XVIII. Warme tranen warm bloed

331 25 8
                                    

Het moest gewoon tocht zijn van een open raam.
Al zaten die enkel aan het begin van de bibliotheek.
Maar het waren vast de ramen.
Die niet open konden.
Arther had nog tijd voordat zijn vergadering zou beginnen. Hij had de keuzes om op zijn kamers te zitten, of te achterhalen waar Gwendolyn die boeken voor nodig had. Of hij kon in de donkere achterzijde van de Koninklijke bibliotheek gaan onderzoeken waar de vriezende tocht vandaan kwam.
Hij besloot het laatste te doen, en af te maken waar het meisje mee begon. Hij liet zijn vingers langs de koele, stenen wand glijden, speurend voor spleten of gaten, maar vond niets. Hij stond op het punt om te draaien en weg te lopen, toen een tweede bries zijn nekharen omhoog deden springen. Nee. Dit waren niet de ramen. Het wandtapijt naast Arther deinde naar voor en terug. Kalm liep Arther naar het wandtapijt, en bekeek het. Er waren mensen op afgebeeld- mensen met witte gewaden. Met puntige oren. Arther's hart miste een slag. Het waren Fee. De Fee met magie die de Koning verboden had om alleen al over te denken in het paleis. Wat in godsnaam doet dit hier? Niemand komt hier vast.
Het tapijt leek eeuwenoud. Maar hoewel de gouden draden die er doorheen liepen versleten waren, en er op sommige plekken de draden rafelden, waren de kleuren knallend. En de gezichten, zo sierlijk en vreedzaam, leken alles met liefde te zien.
Arther pakte de rand van het tapijt, en schoof het opzij.
Een deur. Hout zo donker, dat het bijna zwart leek, en alles er in leek op te zuigen als je te dicht bij zou komen.
Wat deed een deur achter een wandtapijt? Het moest een oude dienstingang of vluchtroute zijn. Zijn handen jeukten om te onderzoeken wat er zich achter de deur bevond, en hij greep al naar de deurknop toen de klokkentoren plots begon met zijn slagen. 7 uur. Zijn vergadering was begonnen. De Koning zou woedend worden als hij niet op tijd was, laat staan de rest van de mannen die allemaal op hem zouden moeten wachten. Met spijt trok hij zijn hand van de deurknop, die onder zijn hand heet was geworden. Te heet. Zijn hand brandde. Vlug liet hij het wandtapijt weer voor de deur zakken en liep snel- nog net niet rennend- de lange boekengangen weer door terug, en de bibliotheek uit.
Al liet hij het niet merken, Arther zag dat de Koning absoluut niet blij was met zijn late aankomst. Snel maar kalm liep hij naar zijn vaste plaats aan de linkerzijde van de Koning. De vergadering begon zoals gewoonlijk. Er was alleen iets wat Arther afleidde. Hij kon er alleen zijn vinger niet opleggen, wat het nou was. Maar het was iets wat hem niet op de woorden van zijn collega's deed letten. Of op die van de Koning. En dat leverde hem een flinke uitbrander op.
"Symnas," sprak de Koning. Zijn stem was zwaar en luid. "Wat is het vandaag met jou? Je bent totaal niet gefocust, Arther."
Een korte stilte viel, waarna de Koning toevoegde: "Let op, anders raak je misschien je positie kwijt."
"Ja, Hoogheid." Arther probeerde de blikken van de rest van de mannen te negeren.
"Goed," vervolgde de Koning, "we gaan verder. Zoals jullie, behalve misschien Symas, al weten, vormen er zich door het land en continent rebellengroepen. Natuurlijk vormen zij geen dreiging. Hun groepen zijn per slot van rekening veel te klein en onervaren. Proberen ze een aanslag te doen op mijn troon, worden ze zo naar de kerkers gesleept of geëxecuteerd.
Wat echter mijn vraag is, aan jullie; we moeten zorgen dat er niet meer rebellengroepen ontstaan. En daarvoor hebben we vertrouwen nodig."
Enkele mannen wisselden wat blikken, en anderen fluisterden wat. Natuurlijk had Arther hiervan gehoord. Hij had zelfs gehoord dat er in een klein dorp niet ver van Aradis zich een rebellengroep vormde. Al leek dat hem sterk; het volk van Keladrys was altijd zeer tevreden geweest met de Koning, naar wat hij had gehoord.
Hij dacht na over de vraag van de Koning. Hoe laat je mensen je vertrouwen? Of hoe laat je mensen je in ieder geval niet genoeg haten om in opstand te komen? Een man stak zijn hand op, en Arther wist onmiddellijk waarom hij zich niet had kunnen concentreren. Het was de aanwezigheid van de man. En op welke plek hij zat. En eigenlijk de afwezigheid van de persoon die altijd op die specifieke plek zat. Arther had de man nog nooit eerder gezien, maar hij zat op de plek waar normaal gesproken Arther's Eerste Man Vix zat. Toen hij Hoofd werd, had hij een Eerste Man mogen kiezen, aan wie hij opdrachten kon geven en wie zijn persoonlijke zaken kon regelen. Hij had Vix gekozen omdat hij hem al jaren kende, en het een trouwe vriend was. Vix had hem bijgestaan nog, toen hij ruzie met zijn ouders had, over het feit dat hij geen kapitein van de vloot wilde worden. Vix had klappen, zowel fysiek als mentaal, van zijn vader voor hem opgevangen. Waar was hij? De laatste keer dat Arther hem had gezien was toen hij Vix uitstuurde naar Ximn, om te onderhandelen met de koning daar. Er waren al jaren onenigheden met Ximn, en het was dan ook een van de landen die een serieuze bedreiging voor het Paleis vormden.
Maar hij had al terug moeten zijn. De edele de hem had vergezeld was twee dagen geleden teruggekomen.
De jongeman die naast Arther zat, de leider van de troepen, had hem moeten zien kijken; hij keek hem strak aan en schudde zijn hoofd. Wat bedoel je? Arther probeerde een onopvallend gebaar te maken dat hij hem niet begreep. Maar hij kreeg alleen een medelijdende blik van hem terug, en daarna keek hij weer terug naar de edele die nu sprak.
Maar Arther hoorde al niets meer.

Ogen als smaragdWhere stories live. Discover now