1. vrijgesproken door een brief

42 3 2
                                    

Eindelijk is hij daar. 

Mijn allerlaatste avond in het IVOK (internaat voor ongewenste kinderen). Ik zit op de enige stoel in mijn kale, doffe kamer bij het raam, die ik al heel mijn tijd hier deel met nog twee andere meisjes. Met mijn hoofd leunend op mijn hand staar ik dromerig naar de sterren nadat ik het doorschijnende gordijn opzij heb geduwd en een uitzicht krijg van de regenachtige steegjes van Londen. Er is om dit uur niemand meer op straat, behalve wat dronken mannen die net buitenkomen uit een schemerig verlicht café en wat zwerfkatten die tussen de vuilnisbakken rondhangen. Het is twee september, en ik ben nog nooit zo blij geweest dat het nieuwe schooljaar voor de deur staat.

Want ik ga ook niet meer naar deze school, volgend jaar. 

Nee, op 5 augustus om exact vier minuten over half twee 's middags had Mevrouw Kerr, ons schoolhoofd en tiran, me uit mijn kamer geroepen, waar ik voor de rest van de dag normaal gezien in was opgesloten, na mijn discussie met Madame Koe (de kokkin) over dat ik in mijn bord dagelijkse smurrie voor de zoveelste keer een dikke, zwarte rattenstaart had gevonden. Ze kwam me meesleuren om me het meest onwaarschijnlijke te vertellen: dat ik post had gekregen. 

Ik was aangenaam verrast, want wie wil er nu graag een ongewenst, luidruchtig dertienjarig meisje brieven sturen? Misschien wordt ik overgeplaatst, dacht ik hoopvol, naar een ander internaat. Waar ze je eetbaar voedsel voorschotelen, of waar je niet elke dag om je oren word geslagen, gewoon om het feit dat je bestaat. Waar je brieven krijgt waarin staat dat je lieve ouders je missen en aan je denken. Dat ze zouden willen dat je terugkomt. Brieven die niet bestemd zijn voor meisjes zoals ik.

Eenmaal in haar bureau duwde mevrouw Kerr de brief  ruw in mijn handen. Ik bekeek hem eens wat beter. 'Er plakt geen postzegel op', merkte ik verbaast op. 

'Ja,' beet ze me toe, 'hij kwam hier zo binnengewaaid! Door de schoorsteen!' 

Ze wees naar de stoffige, roodstenen schoorsteen tegenover haar bureau die in het muffe kantoor stond. Ik keek haar met opgetrokken wenkbrauwen aan. Had ze zojuist een grapje gemaakt? Het was alsof ik me in de omgekeerde wereld bevond. Brieven, grapjes... wat was het volgende, met kerst naar huis?

'Waar wacht je nog op kind?' snauwde ze vanachter haar volgepropte bureau, 'eruit!'

Dankbaar liep ik razendsnel naar mijn kamertje, langs verbaasd kijkende kinderen met holle ogen en een ziekelijk bleke huid. Ik wist dat ik er ook zo uitzag: verwaarloosd en vergeten. Maar ik vergat de ellende toen ik in mijn lege kamer ongeduldig mijn allereerste brief openscheurde. Er stond geen afzender op vermeld. Van wie zou hij dan kunnen zijn? Mijn ouders, wenste ik met heel mijn hart, alsjeblieft, laat het mijn ouders zijn die me deze brief hebben gestuurd.

Terwijl ik las rolden mijn ogen zowat uit hun kassen van verbazing. Hij was niet van mijn ouders.

"Beste juffrouw Anthon," Stond er bovenaan in sierlijke letters geschreven,

"Wij kondigen u met veel blijdschap toe dat u bent toegelaten op Zweinsteins Hogeschool voor Hekserij en Hocus-Pocus, wegens u verassende tovertalenten en magie-rijke openbaringen."

Dan was ik even te geschokt en verbaasd om verder te lezen. Was dit één of andere grap die een paar straatjongens met me hadden uitgehaald? Nee, dacht ik verward, dat zou wel erg onwaarschijnlijk zijn: het krullerige handschrift was duidelijk heel zorgvuldig en door een volwassen persoon geschreven op het gelige perkament. Zo veel moeite zouden ze toch niet doen om me op stang te jagen? Meestal gooiden ze gewoon stenen naar mijn raam of zulke pesterijen. Een brief sturen? Nooit van z'n leven.

Met trillende handen las ik tenslotte verder. Maar in plaats van enige logica te ontdekken werd alles alleen maar vreemder en vreemder. Wat wás dit voor een brief?

Er stond in dat ik een heks was, jazeker. Wat voor heks werd hierin bedoeld? Eentje met pukkels en een zwarte kat?

Maar ik schrok pas echt toen ik besefte dat dit een toelatingsbrief was voor een school. 

Verder las ik dat ik op 3 september om 11 uur stipt op de trein moest zitten die zou vertrekken vanaf een station dat ik onmogelijk te voet kon bereiken, samen met alle andere dertienjarigen, en dat had ik allemaal spullen nodig had, waaronder een toverstok! En boeken en gewaden en andere dingen, die ik onmogelijk kon kopen, aangezien ik geen cent bezat. Het was zo onwerkelijk... Was dit een droom van mij? Ik droom wel vaker onrealistische dingen. Wat het ook was, ik ging er gewoon aan meedoen. Alles was beter dan hier. 

Nadat ik de brief helemaal had gelezen en mezelf ervan had overtuigd dat dit alles écht was, was ik naar boven gestormd, naar de vervallen, oude zolder van het internaat waar nooit iemand kwam en had me in mijn behaaglijk hoopje dekens en kussens laten neerploffen. 

Tranen van blijdschap hadden over mijn met sproeten bezaaide wangen gerold. Beseffend dat ik hier binnenkort voor altijd weg zou zijn. Al was het naar een of ander circus, wat écht uitmaakte, was dat ik hier weg was, voor altijd.

Maar daartegenover stond ook dat mijn familie niet zou weten waar ik was. Als ze dan toch een brief zouden sturen, zou ik hem nooit krijgen...

In de tussentijd was er een lange man langsgekomen. Hij droeg een formeel pak dat je enkel bij erg rijke mensen zag en een kapsel dat niet in deze buurt thuishoorde. Hij was diegene die me ervan had weten te overtuigen dat dit geen circus was, dat alles wat er in die vreemde brief had gestaan, écht was. Hij toonde me hoe hij een blauwachtige vlam over zijn hand liet dansen, zonder zich te verbranden. Hij liet de gele vogels die op het eeuwenoude behang waren geschilderd met één woord tot leven komen, waarna ze luid kwetterend door de kamer vlogen. 

Dit was echt.

Ik had in de loop naar morgen van de man een zware enveloppe met rare, grote, gouden munten gekregen, omdat ik, zoals ik al zei, nooit geld heb gehad. Omdat ik niet wist hoe deze vorm van geld werd gebruikt, had hij ook een informatiepapiertje bijgesloten. 

Diezelfde dag nog was hij me komen ophalen om samen met mij te gaan winkelen. Ik vond het geweldig. Ik heb me een toverstok aangeschaft (esdoornhout met iets wat ze een feniksveer noemen, als kern en hij was lang, zo'n zesentwintig centimeter. De gladde stok was versierd met piepkleine tekeningen, als van een verhaal) en ook materiaal voor tijdens de lessen: boeken, gewaden en -omdat ik hem heel zielig in de ogen had gekeken toen we voorbij de overvolle dierenzaak wandelden- een kleine roodharige humeurige kater. Hij zag eruit alsof hij al een paar keer door een potentieel baasje was meegenomen maar toen langs de weg was gedumpt. Hij leek op mij.

Ik was meteen dol op hem.

Hij had nog geen naam, maar ik zou wel iets verzinnen in de tijd dat ik nog moest wachten tot drie september.

Toen ik, na die vermoeide dag, thuiskwam in het muffe en kille internaat, voelde ik me gelukkiger dan ooit.                                                 

Ik ben een heks, denk ik nu blij terwijl ik naar de onbekende sterren boven me kijk. 

En ik vind het geweldig.

En ik vind het geweldig

Oops! This image does not follow our content guidelines. To continue publishing, please remove it or upload a different image.


life in a magical worldWhere stories live. Discover now