14) Calvin

1K 57 11
                                    

Ik kijk naar mijn schoenen als ik op antwoord wacht. Mijn vingers vinden als vanzelf mijn veters en beginnen er aan te friemelen.

Hoe krijg ik het voor elkaar om tijdens schooltijd, in the middel of nowhere, met een jongen die mij heel duidelijk niet mag en wiens bloed er letterlijk op mijn vingers kleeft. Ik staar naar mijn met bloed bedekte vingers, die van mijn schoen naar het koele gras glijden. Daar beginnen ze bijna automatisch gras te plukken. Als ik als een soort koe al het gras in mijn bereik heb weggemaaid, is er nog steeds doodse stilte naar me.

Ik haal diep adem en kijk tussen de takken door naar boven. De zon schijnt er fel doorheen, maar toch zoeken mijn ogen in de takken naar interessante dingen. Ik besef me hoe ontspannen het hier is, en hoe gespannen ik ben, als ik langzaam door mijn neus uitblaas.

Zacht gepiep uit de bosjes trekt mijn aandacht. Als ik heb gevonden waar het vandaan komt, moet ik glimlachen. Een vrouwtjes-merel komt tussen de takken vandaan en vlieg weg. Niet veel later fladdert ze weer terug met haar snaveltje vol kleine dingetjes. Ze verdwijnt weer tussen de takken. Het is heel even stil, en dan begint het piepen weer. Ik probeer de bron van het geluid te zoeken als de merel weer naar buiten komt gehopst.

"Ik weet het gewoon niet."
Ik schrik op uit mijn vogeltjes-trance en werp een blik op de donkerharige jongen naast me. Hij heeft zijn knieën opgetrokken en zijn armen er losjes omheen. Hij staart naar het gras. Dat geeft mij de kans om nog eens ongestoord mijn blik over hem heen te laten glijden. Hoe kan een jongen met zo'n uiterlijk nou onzeker zijn? Als ik een meisje was zou ik het echt wel weten. Die jongen heeft een kaaklijn van hier tot Tokio.

Ik zit me net af te vragen met wat hij vroeger gepest is als hij opkijkt. Onze blikken kruisen en ik realiseer me dat ik naar hem heb zitten staren. Nonchalant laat ik mijn blik van hem weg glijden en staar weer naar de bomen.

"Hoe kan je dat nou niet weten?" Meteen als ik dat gezegd heb zie ik hem vanuit mijn ooghoek ongemakkelijk heen en weer wiebelen. De spanning spat gewoon bijna van hem af en is een meter verderop bijna voelbaar.

Dan slaat hij plotseling zijn handen voor zijn gezicht en zijn schouders beginnen ongecontroleerd te schokken. Hij huilt.

"Hey, het is niet erg" probeer ik troostend als ik een stukje naar hem toe schuif. "Ik voel me echt niet beledigd. Niet heel erg ten minste." Het enige wat ik er meer bereik is dat hij nog harder begint te huilen. Twijfelend til ik mijn arm op, maar aarzel als ik die om zijn schouder wil slaan. Wat als hij dat nou niet wil? Hij heeft duidelijk een hekel aan me, en voelt zich ook duidelijk niet op zijn gemak bij mij. Maar dan bedenk ik me dat ik hem ook niet zo kan laten zitten. Als ik ooit vrienden met hem wil worden, ook al is dat misschien wat teveel gevraagd, dan moet ik er op zijn minst voor hem kunnen zijn. En voor zover ik weet hoort troosten daar ook bij.

Voorzichtig en een beetje ongemakkelijk sla ik mijn arm om zijn schouder. Ik voel hem verstijven, maar hij leunt niet weg. Integendeel, hij leunt een beetje tegen me aan als hij onverstoorbaar door huilt. Even zit ik nog onmakkelijk om me heen te koekeloeren naar de vogeltjes, maar bedenk me dan.

Fuck it, hij denkt toch al dat ik compleet gestoord ben. Ik sla simpel mijn tweede arm ook om hem heen, zodat hij tussen mijn armen zit. Wat hij dan doet verbaasd me nog het meeste: Hij legt zijn hoofd op mijn schouder. Zijn donkere haren kriebelen in mijn nek en mijn neus zit er praktisch in. Ik kan zijn shampoo ruiken als ik een beetje ongemakkelijk met de huilende jongen op een afgelegen bospad zit. Hoe raar ik het ook vind, het enige dat ik doe is hem vasthouden en hem uit laten huilen, terwijl mijn hand als vanzelf over zijn schouder begint te wrijven.

Pas als ik kramp begin te krijgen ik beide armen en mijn schouder zowat doorweekt moet zijn, begint het wat stiller te worden. Na nog een paar vreemde huilgeluiden voel ik dat hij zich los begint te wurmen en laat mijn verkrampte armen zakken. Ik verwacht half dat Finn gelijk bij me wegspringt, maar niks is minder waar; hij duwt zich rustig van me weg terwijl hij door zijn ogen wrijft met de palm van zijn hand.
Dan kijkt hij me recht aan en zijn groenbruine ogen staren recht in de mijne. Zijn ogen zijn rood en een beetje opgezwollen en zijn wangen zijn roodgevlekt.
Als hij ziet dat ik zijn gezicht aan het bestuderen ben, slaat hij verlegen zijn ogen neer.

"Bedankt."
Even denk ik dat ik het niet verstaan heb, maar als ik hem van onder zijn wimpers omhoog zie kijken, weet ik dat hij dat ene woordje wel degelijk heeft gezegd.
"Sorry, kun je iets harder praten? Ik denk dat ik je niet heb verstaan" zeg ik terwijl ik als vanzelf begin te grijnzen.
Meteen schiet zijn hoofd met een ruk omhoog en hij heeft zijn mond al open om een verontwaardigde opmerking te maken. Als hij me ziet lachen dringt het tot hem door dat ik het zit te plagen, en een glimlach verschijnt op zijn gezicht.

"Klootzak" zegt hij nu iets duidelijker en ik frons verontwaardigd. "Nou, dat is ook niet heel erg aardig" mopper ik quasi-beledigd en hij schiet in de lach. Opgelucht lach ik mee, ik had niet verwacht dat hij zo zou reageren. Ik dacht eerder dat we hier nu vet ongemakkelijk naast elkaar zou zitten.

Ondertussen is Finn zo hard gaan lachen dat hij helemaal dubbel ligt. Ook ik kan mijn gezicht echt niet meer in de plooi houden en schiet weer hard in de lach.

Daar zitten we dan: Twee jongens die elkaar tot nu toe totaal niet mochten en die nu stuk gaan van het lachen om iets wat eigenlijk niet eens zo heel grappig was.

Als Finn uiteindelijk met betraande ogen, deze keer van het lachen, opkijkt belandt zijn blik op mijn schouder. Meteen zakt zijn grijns en hij fronst.

"Je hebt bloed op je schouder" stamelt hij met grote ogen.
Meteen herinner ik me de kras boven zijn wenkbrauw, die nog steeds bloedt. Als hij erover veegt, blijft het bloed even weg om later weer op te wellen.
Ondertussen is de huid rondom besmeurd met vegen, en het ziet er niet zo netjes uit.

"Daarover," Ik spring staande en wandel naar mijn fiets, die nog steeds in het gras ligt. Ik trek hen omhoog en gebaar dat Finn hetzelfde moet doen. Verward pakt hij zijn fiets en volgt me terwijl ik naar het fietspad loop. Daar stap ik op en kijk achterom naar Finn, die naast zijn fiets is blijven staan.

"Mijn moeder is verpleger."
Finn haalt zijn schouders op en kijkt me raar aan. "Dusss?" Hij laat de vraag in de lucht hangen en ik heb zin  de andere kant van zijn hoofd ook een mep te geven. Misschien functioneren zijn hersenen dan wel correct.

"We kunnen vragen of ze je wenkbrauw kan fixen" legt ik ongeduldig uit en spring op het zadel. Langzaam fiets ik weg en wacht tot Finn naast me verschijnt. Na een paar seconden verschijnt hij naast me en staart naar de weg voor hem.

"Goed idee."
---------------------------------------------
Super, superbedankt voor de 1k reads! Dat is meer dan ik ooit verwachtte te hebben met dit boek! Het spijt me dat ik niet eerder heb kunnen updaten, maar ik kan er met school helaas niet zo veel aan doen. Ik doe mijn best.

When boy meets boy|BxB|ON HOLDWhere stories live. Discover now