Hoofdstuk 21

6K 333 87
                                    

Ik durf niet achterom te kijken. Ik ben opgelucht en ook boos. Boos, omdat hij er nu pas is. Waarom heeft hij mij al die tijd niet opgezocht? Waarom nu? Nu ik net mijn gebroken ziel bij elkaar heb geraapt. Alle stukjes aan elkaar heb genaaid. Net als littekens op een stuk huid. Zo ziet mijn ziel eruit. Elke litteken voor één pijn.

'Elanur?' zegt dezelfde mannenstem. Ik kijk Adem in de ogen aan. Mijn lip begint te trillen. Adems gezicht nog altijd emotieloos, maar zijn ogen.
Zijn ogen zijn een overvloed aan emotie. Ik zie pijn. Medelijden. Woede. Waarom? Waarom krijg ik het gevoel, dat je meer weet dan ik? Meer weet over mijn bloedeigen familie!

Ik ben jaloers. Jaloers op zijn ogen. Jaloers op zijn emoties. Zijn emoties geven aan een verleden te hebben met de persoon achter mij. De persoon die mijn broer blijkt te zijn. Waarvan ik jaren heb gedacht, dat hij dood was.  Mijn ogen zijn blanco. Enige emotie die ik mag voelen is angst. Angst voor iets wat ik niet ken. Niet gekend heb, maar wel zou moeten kennen.
'Ela wil je je eigen broer niet zien.' zegt Adem op koude toon. Hij lijkt enigszins verbaasd.

'Ik weet het niet.' zeg ik niet-begrijpend. Ik weet niet wat ik wil. Wil ik hem zien?

'Wil ik hem zien?' vraag ik aan Adem. Ik weet niet waarom ik dit aan Adem vraag. Ik weet niet eens of hij mij daarop kan antwoorden. Ik weet alleen, dat het juist voelt om het hem te vragen. Mijn logica is een raadsel. Zelfs voor mij.

'Nee. Dat wil je niet.' zegt Adem op standvaste toon. Zijn ogen doorboren de mijne. Ik ben verbijsterd. Verbijsterd door de intensiteit van zijn blik. Eén blik lijkt genoeg te zijn om mij te moeten overtuigen. Ben ik overtuigd?

'Je bevindt je op glad ijs Duke.' zegt de mannenstem dreigend. 'Ze is zwak. Ze zal breken als je haar verder duwt.' zegt Adem kalm. 'Je hebt het hier niet voor het zeggen!' brult de man op autoritaire toon. Zijn stem snijdt door mijn ziel heen. Het doet pijn. Ik knijp stevig mijn ogen dicht en mijn handen ballen zich tot vuisten om de pijn te blokkeren.

Ik voel een grote koude hand op mijn schouder. 'Heeft hij je pijn gedaan? Wil je mij daarom niet zien Elanur?' zegt hij op zachte toon, maar de woede schemert er duidelijk doorheen. Ik hoor Adems melodieuze gelach door de kamer echoën. 'Zie je niet, dat jij degene bent die haar pijn doet. Altijd impulsief geweest Kaya. Je bent geen haar veranderd.' zegt Adem.

Ik word bruut omgedraait. Mijn ogen zijn nog steeds dichtgeknepen. Ik voel mijn handen klam worden. 'Doe je ogen open. Asjeblieft. Ik weet, dat je dit niet verwachte, maar ik ben hier. Ik ben bij je. Je bent niet alleen meer.' zegt hij op sussende toon. Ik voel twee handen op mijn schouders. 'Is dat niet wat telt? Dat ik bij je ben?' zegt hij nog zachter en indringender.

Wat moet ik doen? Dat is mijn broer. Ik wilde hem toch vinden. Hij heeft mij gevonden. Waarom vertrouw ik hem niet? Ik moet hem vertrouwen. Hij is mijn broer. Is hij mijn broer? 

'Genoeg!' zegt Adem met een verheffende toon. 'Ze is er nog niet klaar voor. Kom over een uur terug. Dan kun je haar spreken. Je hebt mijn woord.' zegt Adem beheerst. 'Ik ga niet-' 'Ja dat doe je wel Arda. Je gaat. Ze is zonder jou opgegroeid. Jij was een week terug nog dood voor haar. Ze weet niet, dat ze in ultieme bedrog is opgegroeid, dus ja Arda. Ik wil, dat je gaat. Ze is door jullie kapotgemaakt. Het is onmenselijk, dat je haar slechtgezette hechtingen er zo bruut uit wilt trekken. Onmenselijk.' roept Adem witheet. Zijn stem zou zelfs de sterkste diamantsoort kunnen versplinteren. Zo hard. Zo wreed. Het lijkt niet op de andere woedeuitbarstingen die ik bij hem heb meegemaakt. Ook al kan ik hem alleen horen. Ik voel zijn holle ogen in mijn rug prikken. Zijn stem rauw en puur haat. 

Er volgt een stilte na Adems woedeuitval. De langste stilte die ik heb meegemaakt. Seconden tikken voorbij. 'Een uur.' zegt de mannenstem uiteindelijk onaangedaan. Ik voel de lucht langs mijn gezicht stromen als ik hem weg hoor gaan.

Een harde klap, 2 minuten en 46 seconden kost het mij om mijn ogen te openen. Ik draai mij voorzichtig om. Ik kijk Adem wezenloos aan. De woede vibreert door zijn hele lichaam. 'We moeten praten.' zegt Adem op elkaar geklemde kiezen. 'Nu.'

 We staan in Adems werkkamer. Ik sta naast de gesloten deur en Adem zit in zijn leren stoel aan het hoofd van zijn bureau. Zijn ogen gesloten. Gelukkig maar. Ik moest mij daarnet van hem afwenden. Zijn blik vertelde meer dan woede en haat. Ik zag pijn. Rauwe pijn.

Ik sta met mijn rug tegen de muur aan. Na elk voorbijgaande seconde verslappen mijn benen meer en meer. Ik raak uitgeput, terwijl mijn lichaam totaal geen fysieke activiteit uitvoert. 'Ik wist, dat hij dichtbij was.' zegt Adem zacht nog met gesloten ogen. 'Maar ik dacht niet zo dichtbij.' zegt hij meer tegen zichzelf dan mij.

'Waarom?' vraag ik opeens onbevattelijk. Ik ben het helemaal kwijt. Ik weet niet wat het begin of het eind is. Ik weet niet eens wie of wat ik ben. 

'Waarom? Waarom Adem? Waarom heb ik het idee, dat jij meer over mij weet dan ikzelf? Waarom? Waarom Adem? Waarom haat je mijn broer? Waarom is mijn vader zo belangrijk voor jou?' Ik ben even stil. De storm aan vragen lijkt te zijn gaan liggen.

Ik was altijd al bang voor stormen. Al van kleinsaf aan. Kun je het geloven? Iemand als ik. Waarom? De storm is namelijk net zo bedrieglijk als de mens. Net wanneer je denkt, dat het eindelijk voorbij lijkt te zijn, heb je een allerlaatste klap. Een laatste slotstuk. Of  net als een punt achter een zin. Bam. Dit had ik dus ook.

'Waarom Adem? Waarom vertrouw ik jou? Waarom?' vraag ik zachtjes. Niet aan Adem. Nee. Ik kan deze vraag, maar aan één persoon vragen. Dat is aan mijzelf.

Bam.

Zwart Wit GrijsWhere stories live. Discover now