Hoofdstuk 49

695 67 11
                                    

'Ela,' zegt hij. Ik negeer hem en loop het gebouw uit.
'Ela,' zegt hij dwingender dit keer. Ik begin sneller te lopen. Gewoon doorlopen. Negeer hem.

In een vloeiende beweging pakt hij mijn arm vast en draait mij om. Naar zijn gezicht toe.
Verdomme.

'Wat wil je?' vraag ik kortaf. Ik kijk hem niet aan. 'Wat is er binnen gebeurd?' zegt hij mijn vraag negerend.
'Ik heb hier geen tijd voor,' zeg ik zuchtend. Ik wil weer weglopen, maar hij houdt mij tegen.

'Kijk me aan als ik tegen je praat,' zegt hij op geïrriteerde toon.
'Of wat?' daag ik hem uit. Hij pakt mijn andere arm vast. 'Kijk. Me. Aan.' zegt hij. Ik voel zijn ogen verdonkeren. Zijn geduld aan een rode draad.
Ik kijk hem woest aan. 'Ik wil je niet aankijken. Telkens als ik in je ogen kijk, verdwaal ik,' zeg ik op koude toon. Zijn ogen verzachten.

Een sardonische glimlach begint rond mijn lippen te spelen.

'Weet je ook waarin ik verdwaal als ik in je ogen kijk, Adem? Ik zie zwart. Een zwart gat. Niks, maar dan ook niks staart mij aan,' hij laat mijn armen los, alsof hij zich aan m'n woorden heeft verbrandt.

'Wat?' zegt hij.
Ik breek het oogcontact en draai mij om. Dit keer houdt hij mij niet tegen.

'Je vertrouwt mij niet,' constateert hij. Hij lijkt moeite te hebben zijn eigen woorden te geloven. 'Na alles wat we hebben meegemaakt,' Ik voel zijn ogen in mijn rug branden.

In één seconde lijkt het alsof iemand mijn hart grijpt en knijpt, knijpt, knijpt.

'Waardeloos,' hoor ik nog voordat zijn voetstappen wegebben.

Het knijpende gevoel is verdwenen.

Vreemd genoeg verwelkom ik de leegte in mijn borstkas niet.

Zwart Wit GrijsWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu