~ 46 ~

797 36 159
                                    

Hoofdstuk 46

____________________

...Deze plek is echt ziek...

---

Phoenix vloekt zonder na te denken over zijn woordkeuze, maar wel mét een zacht stemgeluid. Austin mompelt een 'Mijn god...' terwijl we alle drie naar Jax staren, die zo'n twintig meter bij ons vandaan op de grond ligt. Het is zo'n akelig beeld, dat ik wil schreeuwen van... gevoelens. Van allerlei dingen. Van de hele situatie gewoon. Hij móét bewegen, hij móét overeind komen, hij moet naar me toe komen en me in zijn armen nemen en zeggen dat alles goedkomt.

Wat nou als hij serieus niet bewusteloos is...? Wat nou – wat nou als hij...?

Voordat mijn hoofd echt doorheeft waar mijn lichaam mee bezig is, open ik het portier en wil ik uit de enorme auto springen, maar dat wordt direct tegengehouden.

Zowel Phoenix als Austin schreeuwen iets van 'Anna, niet doen!' en 'Nee! Anna!' en Phoenix grijpt mijn pols vast, waardoor ik niet uit die stomme auto kan en dus niet naar Jax toe kan rennen.

'Ik móét naar hem toe!' schreeuw ik de jongens toe, en met een ruk draai ik mijn hoofd in hun richting. 'Het gaat om Jáx!'

'Het is hier hartstikke gevaarlijk!' roept Phoenix terug, en hij laat mijn pols gaan. Zijn gezicht staat het ernstigst dat ik het ooit heb zien staan. 'Je weet niet wie er hier rondlopen!'

'Dat kan me echt even niets schelen. Sorry,' zeg ik hoofdschuddend, en ik spring uit de auto.

De tranen vertroebelen mijn zicht, maar Jax' lichaam blijft al die tijd nog zichtbaar genoeg. Ik leg echt in een sneltreinvaart die twintig meter af die ons van elkaar scheiden. Het boeit me niet dat we niet meer in een relatie zouden zijn, het boeit me niet wat de rest nu van me denkt. Het boeit me niet wie er op ons af kan komen. Jax ligt daar. Dat weegt op tegen al het andere.

Als ik bij hem aankom, laat ik me op mijn knieën vallen, maar ik doe niks met de opkomende, felle pijn die door mijn benen schiet. Ik kan alleen maar snikken en hopen, hopen, hopen. Die hoop, die angst – het is echt verschrikkelijk. Ik leg mijn handen voorzichtig in zijn nek en draai zijn gezicht mijn kant op. Zijn ogen blijven gesloten, alsof hij heel diep slaapt. Het aanzicht is gelukkig niet helemáál misselijkmakend; alleen wat blauwe plekken op zijn kaken en een kleine, bloedrode wond bij zijn slapen.

'Jax... Jax!' Hij reageert niet op zijn naam en als ik hem zachtjes aan zijn schouder schudt, lijkt hij dat ook niet op te merken. Maar hij leeft nog. Hij ademt nog, zijn hartslag is er nog.

'Jax! Alsjeblieft, alsjeblieft... word wakker. Zeg... zeg dat alles goed met je komt – zoals je altijd tegen me zei.' Ik begin te huilen, wat ik naar mijn gevoel al te vaak gedaan heb deze avond. 'Alsjeblieft, Jax... doe iets!'

Ik aai met mijn duimen over zijn kaaklijn, waarop minuscule stoppels zitten, die prikken in mijn vingertoppen, en ik staar naar zijn knappe gezicht, ondanks de verwondingen. Mijn stem wordt rauw van het huilen en valt af en toe weg door die ellendige brok in mijn keel, maar ik blijf maar dingen tegen hem mompelen.

Mijn hartslag versnelt en mijn borstkas vult zich met hoop en verwachting als hij met zijn ogen knippert en die prachtige mintgroene ogen de mijne ontmoeten. Ze staan afwezig en gesloten, maar hij kijkt me aan.

'Anna...' Zijn stem klinkt zo, zo gerustgesteld, opgelucht, blij haast. Die twee lettergrepen zetten mijn hele lichaam in brand.

'Oh, my god, Jax!' snik ik, zucht ik, fluister ik, en mijn schouders schokken van het huilen. Hij is wakker, hij leeft nog, de goden zij dank.

de wolk uit de zevende hemel 1.0Where stories live. Discover now