Hoofdstuk zestien

2 1 0
                                    

De boot voer wild over het water. Hij sloeg van links naar rechts en de bemanningsleden zetten zich schrap na iedere klap. Bram hield zich vast aan een paal en stond te wankelen op zijn benen. Amier zat naast hem op de vloer en probeerde zich ook vast te houden aan de paal, maar met iedere klap die het schip kreeg, vloog Amier door de ruimte heen. De acht andere mannen hielden zich ook stevig vast. Sommige hadden hun armen in elkaar geklemd en probeerden zich zo op hun plaats te houden.

"We zijn bijna bij het eiland." Zei Drake die wankelend van de trap af kwam. Een golf sloeg tegen het schip en Drake werd van de trap af geslingerd. Hij viel voorover en lag languit op de vloer van het schip. Sommige lachten, maar Amier snelde op en hielp Drake overeind. Drake knikte naar hem en hij sprak de rest van de groep aan.

"Nogmaals, we zijn bijna op het eiland. Als we daar aan komen dan krijgt iedereen een taak. Het zal avond zijn als we aankomen op het eiland, dus we moeten flink aan de bak." Zei Drake en hij begon de trap weer op te klauteren.

"Oh ja. Denk eraan. Op het eiland heb je je geweer hard nodig." Zei hij en hij lachte even.

Drake sloeg het luik open waardoor hij naar binnen was gekomen en verliet de ruimte. Amier zakte terug tegen de paal en keek even naar Bram. Die zat verbijsterd naar Amier te kijken.

Het schip schommelde nog steeds wild op en neer. Alleen minder hevig als voorheen.

"Allemaal van boord!" Riep Caine die over het dek rende. Zijn laarzen klonken door het dek heen en alle mannen begonnen zich naar het luik te begeven. Toen Amier en Bram op het dek kwamen, was de helft van de bemanning al in een klein roeibootje gaan zitten. Die lagen al in het water en waren nu op weg naar het eiland. Drake stond aanwijzingen te geven en zorgde ervoor dat ook het tweede bootje gevuld werd.

"Laat maar zakken!" Riep Drake naar boven, terwijl Caine aan een touw trok en het bootje naar beneden in de wilde oceaan viel.

"We komen terug hoor!" Riep Drake terwijl een aantal mannen de roeispanen pakten en begonnen te roeien. Caine stak zijn duim omhoog en verdween toen op zijn schip.

"En nu roeien! Ik wil niks missen van het eiland." Zei Drake en hij plofte neer in het bootje dat wild heen en weer sloeg op de golven.

Het kleine bootje strandde op de zandbank van het eiland en er sprongen mannen uit het bootje om te duwen. Ze duwde het bootje het eiland op en Drake sprong uit het bootje en liep naar het eiland. Diego stond al te wachten en keek Drake met een neergeslagen blik aan.

"We moeten naar die tempel." Zei hij.

Drake kwam aanlopen en hield hem een kaart voor.

"Dan weet ik precies waar we heen moeten." Zei hij.

"We zijn hier op verboden terrein." Zei Parker, die zich bukte en het zand tussen zijn vingers liet glijden.

"Pff, zwets jij maar. We moeten die diamant vinden." Zei Diego en hij lachte even in zichzelf, maar Drake keek even bezorgd naar Parker die nu naar de rand van het bos liep.

"Misschien moeten we luisteren naar hem Diego." Zei Drake. Diego keek naar Drake en klopte hem op zijn schouder.

"Lieve vriend. Luister jij maar naar je grote vriend daar." Zei Diego en hij lachte nog een keer.

Drake gaf de kaart aan Diego en liep naar Parker toe.

"Wat is er zo gevaarlijk aan het eiland?" Vroeg Drake. Parker keek even op van zijn concentratie.

"Ik had nooit gedacht dit mee te mogen maken." Zei hij.

Drake keek even over zijn schouder naar de mannen die stonden te hijgen en te puffen.

"Wat niet?" Vroeg Drake.

"Drake!" Riep Diego.

"Ja?" Riep Drake terug en hij draaide zich om.

"Zet de mannen aan het werk. We vertrekken morgen vroeg naar de tempel." Zei Diego.

"Jullie hebben hem gehoord." Zei Drake en hij pakte iedereen apart en gaf ze opdrachten.

Amier en Bram liepen over het strand. De tent stokken in hun hand maakten het moeilijk om fatsoenlijk te kijken waar ze moesten lopen. Bram zette zijn stokken neer en pakte het tentdoek.

"Dit moet eroverheen toch?" Vroeg hij. Amier lachte.

"Ik denk het." Zei hij en hij pakte het doek aan de andere kant.

Ze hadden al twee tenten opgezet en waren nu bezig met de derde. Ze waren verantwoordelijk voor het opzetten van het kamp. Toen ze ook de derde tent hadden staan, kwamen de mannen terug die hout gingen halen.

"Het bos is helemaal niet zo erg." Zei een van hun. Amier keek om en de vier mannen kwamen terug. Ze hadden allemaal grote bossen hout bij zich en gooiden het tussen de tenten neer.

"Hebben jullie ook iets om het aan te steken?" Vroeg Bram.

"Iedereen heeft spullen meegekregen. Waaronder een aansteker." Zei Amier en hij wees op de rugzakken die door de andere twee mannen naar de tenten werden gedragen.

"Iedereen heeft één rugzak met spullen." Zei Drake, die ook het kamp in kwam lopen.

De mannen gooiden de rugzakken in één van de tenten en Drake pakte zijn aansteker.

"Tijd voor wat warmte." Zei hij en hij stak een klein takje aan. Hij gooide het op een stapel hout dat was klaar gezet en het vatte vlam.

"Morgen vertrekken we de jungle in." Zei Diego, die aan kwam lopen en zich op een boomstam bij het vuur zette.

"We moeten eerst uitvinden of het veilig is." Zei Parker, die zich bij de rest van de mannen had gewurmd.

"Het is veilig." Zei Diego.

"Dat weet je niet." Zei Amier.

"We zijn nog niet dood, en ik kan me niet herinneren dat ik jou iets vroeg." Zei Diego. De kille sfeer hing over het kampvuur en de rest van de avond werd er niet veel gesproken.

Veel van de mannen waren al in hun tent gekropen en probeerden wat te slapen, maar Amier, Bram, Drake, Parker en Diego zaten nog rond het vuur.

"Het woord een lange dag morgen." Zei Diego.

Parker keek naar de jungle.

"Ik weet dat je het niet vertrouwd, maar het komt wel goed." Zei Drake en hij lachte even vaag. Parker knikte en keek toen naar Bram en Amier.

Amier pakte een slokje van zijn flesje bier en keek weer naar het vuur. Dit was het enigste waar hij zich aan kon hechten nu. Hij had geluk. Hij had niets om naar terug te keren in Amerika.

Er klonk een harde knal over het deel van het eiland waar de groep zat. Iedereen kwam uit hun tenten gerend en Parker keek over zijn schouder naar de jungle. Vervolgens klonk er een harde brul over het eiland.

"Wat was dat?" Vroeg één van de mannen.

"Dat klonk als een groot beest." Zei een ander.

Iedereen raakte in paniek en ze begonnen door mekaar te praten en het praten ging over op schreeuwen.

"We moeten stil zijn, dadelijk weten ze dat we hier zitten." Zei Drake.

"Ja iedereen koppen dicht." Zei Diego. Iedereen werd langzaam kalm en Diego liep naar Parker toe.

"Wat weet je eigenlijk van dit eiland?" Vroeg hij op een fluister toon.

Parker lachte even.

"Dat we hier niet alleen zijn." Zei hij lachend en hij keek door de rand van het bos naar de plek waar het geluid vandaan was gekomen.

The Black IslandWhere stories live. Discover now