THREE

106 10 2
                                    

Ik slik. Een druppel zweet rolt over mijn voorhoofd. De ogen komen dichterbij. Ik hoor voetstappen dichterbij mij komen. Een grijns siert het gezicht van de man. In het net binnendringende licht zie ik zijn gezicht. Hij is verschrikkelijk knap.
Waarom heb ik het gevoel dat dit cliché is?

'Weet je waarom jij hier bent?' vraagt hij. Te bang om iets te zeggen, schud ik mijn hoofd.
'Jouw ouders zijn mijn baas zeer veel geld schuldig, en dat hebben zij niet terugbetaald.' Hij trekt een pruillipje, kwaadaardig kijkt hij mij aan. 'Ik weet niet waar u het over hebt. Donc laisse moi tranquille...' (Dus laat mij met rust.) Ik kijk weg en luister naar zijn ademhaling. 'Waarom geloof ik jou niet?' hoor ik hem grinniken.

Ik slik even en roep, woedend en doodsbang: 'Omdat ik het voor de eerste keer hoor en mijn ouders doen zoiets nooit!'

Hij grijpt mijn keel vast. 'Ik zou je nu ter plekke kunnen vermoorden...' fluistert hij zwoel in mijn oor. Ieuw! 'Doe het dan, pedo,' grom ik, wetend dat hij het én niet kan én mij nodig heeft, zijn baas alleszins, niet dat ik hem wil of kan helpen, maar dat is mijn probleem niet.

Hij lijkt woedend over de zin die net over mijn lippen hebben gerold, maar die gezichtsuitdrukking verdwijnt snel. Hij grijnst, alweer. 'Pittig, best wel lekker.'

Het is én cliché én verdomd smerig! Ik wil mijn maagdelijkheid niet verliezen aan één of andere viespeuk! Ik ben géén hoer. Wat denkt die klootzak!?

Angst maakt plaats voor woede. Deze hevige emotie neemt mij over. Razend spuw ik in zijn gezicht.

Nu heeft hij een rede om mij te vermoorden. Helaas doet hij het niet. Héél hard slaat hij volop in mijn lelijke gezicht.

'Bastaard,' grom ik.

Wat? Ik begrijp het. Je bent verbaasd dat ik zoiets durf te zeggen? Wel, mijn vader leerde mij mezelf te verdedigen, vechten dus, en mensen beledigen met een woordje.

'Dat vele denken, wordt jij ooit nog eens fataal...' Hij streelt met zijn vingers over mijn wang, wanneer zijn lelijke wormen in de buurt van mijn mond zijn, probeer ik te bijten, wat lukt. Een straaltje bloed loopt uit zijn vinger. Resultaat: een nieuwe slag.

'So what? Dood gaan, doet elk mens sowieso.'

Hij staat werkelijk verstelt. Het mirakel van de creatie van de mond heeft zijn werk gedaan...

Ik grijns uitdagend, zelfs al ben ik degene die hier vastgebonden is...aan een bed...niet wetend waar ik ben.

Ik zou hem graag nog willen beledigen, maar zonder een woord te zeggen, loopt hij terug vanwaar hij is gekomen.

Een tijdje lang is het stil. Hij heeft ook alle licht uit de kamer verbannen. Ik staar nadenkend in het donker.

Wat moet ik in hemelsnaam in zo'n plaats?

Voetstappen komen dichterbij. Ik weet zeker dat hij terug is. Een fel licht wordt aangestoken. Een vrouw, het spijt me voor mijn woordkeuze, gekleed als een hoer, heeft een rol zilvergrijze plakband vast en ook een schaar.

Ze plakt er een stuk van over mijn mond. Ik wil roepen, haar uitschelden, maar alles komt eruit als gemompel. Triomfantelijk grijnst ze.

Op het geklik van haar spuuglelijke hakjes, trippelt ze weg. Nu ben ik alleen, gemarteld, aangezien van het feit dat die lamp recht boven mij hangt en dus aanstaat; het felle licht schijnt in mijn ogen.
Ik zucht. Waarom ik?

'Waarom jij, inderdaad?' De man van net kijkt me op een enge manier aan. Ik zie zijn felwitte tanden in de schaduw in een misselijkmakende grijns.

'Fiche le camp !' (Rot op!) brom ik.
Hij zucht en loopt weg.
'Ga maar weg!' gil ik.

Het bed kraakt zodra mijn hoofd weer op het kussen gaat liggen.
Ik bedenk me ineens dat ik deze touwen zou kunnen doorbijten... De enige manier om hier uit te geraken is dit doen...

Δ_Δ_Δ_Δ_Δ_Δ

Mijn rechterhand is vrij. Uit mijn broekzak haal ik mijn zakmes, ik klap de zaag open. Snel zaag ik door het dikke touw. Na een tijdje ben ik bevrijd.

Ik sta op, maar het bed maakt een verschrikkelijk luid, krakend geluid. Het is net gestopt met piepen en kraken, of de deur vliegt open...

Not That InnocentWhere stories live. Discover now