Hoofdstuk 3

192 5 7
                                    

Ik ben net wakker. Ik kijk op mijn telefoon en het is 7.08 uur. Gisteravond ben ik laat gaan slapen. Het was zo'n 11 of 12 uur. Ik kan het me niet meer herinneren. Mijn arm is ook gegipst. Ik heb rood gips uitgekozen, want dat is ook de kleur van mijn lievelingspakje. Ik kijk om me heen en ik zie mama liggen. Zij is bij mij blijven slapen in het ziekenhuis. We hebben een aparte kamer met een ziekenhuis bed en een bank. Daar slaapt mama op. Papa is weer naar huis toegegaan. Hij zei dat hij zo snel mogelijk weer in het ziekenhuis was. Mama is ondertussen ook wakker geworden. Ze vraagt hoe het gaat. Ik beweeg wat en ik schreeuw van de pijn. Mama merkt op dat het niet goed gaat, dus probeert ze om een verpleegkundige te spreken, terwijl ik rustig blijf liggen. Dan realiseer ik dat naast mij een rood knopje is om op te drukken zodat er een verpleegkundige komt. Ik druk erop en er komt gelijk een verpleegkundige aan. Het is een andere verpleegkundige als gisteren. Ze vraagt wat er is. Ik vertel dat mijn rug nog erg pijn doet en dat ik erg veel honger heb. Ze begrijpt het en geeft mij wat medicatie tegen de pijn. Ook loopt ze naar een andere verpleegkundige toe om te vragen voor wat eten. 

Na een halfuurtje voel ik mijn rug al een stuk minder. Ik lig veel lekkerder en het doet veel minder pijn. Mama is daar blij om. Ondertussen komt er ook een verpleegkundige aan met een kar met eten. Ik kies een lekker broodje uit met hagelslag en een lekker kopje thee. Daar heb ik erg veel zin aan. Ik eet het lekker op. Ik hoor iemand aankomen: het is papa! Hij loopt naar mij toe en vraagt hoe het is. Ik antwoord dat ik net medicatie heb gekregen en het daardoor beter is gegaan. Hij glimlacht naar mij en ik glimlach terug. Mama, papa en ik praten nog even verder.

Er komt een dokter binnen. Hij vertelt dat ik weer naar huis toe mag, maar wel heel erg veel moet rusten. Ik mag niet turnen en ik kan alleen maar liggen. Ik laat mijn hoofd op mijn moeders schouder rusten en ik probeer m'n tranen te bedwingen. Ik houd ervan om veel dingen te ondernemen en dat kan nu niet. Dat is balen, maar het kan nu niet anders. Ik veeg snel mijn tranen weg en doe alsof er niks aan de hand is. Ik trek mijzelf er maar weer doorheen, zoals ik altijd doe. Ik moet nog één nachtje in het ziekenhuis verblijven en dan kan ik morgen naar huis. Er moet wel een speciaal bed komen en ik word met de ambulance naar huis gebracht. Het is fijn om weer naar huis te mogen, maar het is niet leuk dat het op deze manier moet gaan.

Het is rond drie uur 's middags. Ik heb een paar uurtjes geslapen, want ik was nog erg moe. Nu  komt oma langs. Zij is erg geschrokken van wat er is gebeurd en vind het erg vervelend. Ze heeft een grote ballon mee genomen van de winkel in het ziekenhuis. Er staat een grote beer op met een heel groot hart. Ik omhels haar voorzichtig. Ik vraag mama of ze hem aan mijn bed wil knopen. Dat doet mama, zodat ik er mooi naar kan kijken. Oma vraagt hoe het met me gaat. Ik antwoord dat ik nog veel last heb van mijn rug, maar dat ik het door de medicatie minder voel. Ze knikt naar mij. We praten verder over hoe het nu verder moet. Wie gaat er bij mij zijn en hoe gaat alles in zijn werking? Er zijn nog veel vragen die beantwoord moeten worden, maar oma wil dolgraag bij mij zijn. Het lijkt haar erg gezellig, want ze is vaak alleen thuis. Opa is vorig jaar overleden, wat erg verdrietig was. Sindsdien is oma vaak alleen wat ze erg betreurd. Als ze nu bij mij kan zijn, kan dat haar erg helpen vind ze. Ik vind het erg leuk dat ze veel bij mij is.

Van topsporter naar ziekenhuispatiëntWo Geschichten leben. Entdecke jetzt