Hoofdstuk 14

237 13 9
                                    

Laten we wederkeren naar het dorpje Brzezinka - dat rond die tijd nog nauwelijks een dorp te noemen was; de woningen waren vernietigd en vervangen door fabrieken en barakken waar de dood gretig om zich heen greep en alle zielen meenam die hij maar te pakken kon krijgen. Maria zag de dood geregeld door het kamp dolen en wanneer diens ijzige blik de hare kruiste, begreep ze ijlend van de uitputting dat hij aldra voor haar zou komen, dat hij haar zou wegsleuren van haar kampgenoten en haar zou begeleiden naar de diepste krochten van de hel. Bij elke dag die tergend traag voortkroop, verloor Maria niet alleen enkele grammen meer gewicht, maar ook haar besef van tijd en de hoop om ooit nog naar huis terug te kunnen keren; ze verlangde des te meer naar het moment waarop de dood op de deur van barak 26 zou aankloppen en haar de hand zou reiken, want hoewel de sneeuw langzaamaan wegsmolt en het kwik steeg in het kille Auschwitz, bleef er een inktzwarte mist hangen in Maria's hoofd. 

Op een frisse avond aan het eind van juli zat Maria zwijgend op de brits met haar graatmagere benen over de rand, sabbelend op een korst hard brood. Naast haar hadden ook Eugenie en Theodora plaatsgenomen. 

"Nu pas valt het me op dat het hier steeds leger wordt", fluisterde Theodora.

Maria hield haar blik strak op de grond onder haar gericht, om maar niet te hoeven toegeven dat er sinds haar aankomst inderdaad al tientallen vrouwen door de handen van de wrede dood van hen weggerukt waren. De beelden van hun rottende, ontvleesde lijken zouden voor eeuwig blijven dansen in haar hoofd. 

"Ik vraag me af hoe lang 't nog zal duren voor één van ons drieën hier op zo'n onmenselijke manier crepeert", bracht Eugenie uit met een vermoeide zucht en ze staarde moedeloos naar het onaangeroerde stuk brood in haar handen. 

"Nie lang meer, da 's zeker." Maria nam nog een klein hapje van haar avondmaal. Daar zal Theodora wel tegenin gaan, dacht ze bij zichzelf en ze hoopte meteen dat de Nederlandse niet had gehoord wat Maria had gezegd, want ze was te moe om nog met eender wie in discussie te gaan.

Niemand reageerde echter, zelfs Theodora knikte terneergeslagen. Maria keek vanuit haar ooghoek naar Eugenie en zag dat haar spijs nog steeds ongeschonden in haar handen lag. "En gij zult de eerste zijn, als ge da brood nie opeet."

De Jodin keek op en grinnikte. Maria zag haar mond bewegen, maar de klanken die eruit voortkwamen werden overschreeuwd door het woest openslaan van de deur van de barak. Een koude windvlaag drong het donkere gebouw binnen, samen met een tiental schimmen, onder wie een bewaker. Hun schaduwen die lang op de grond neervielen werden omarmd door het licht van de witte maan, die, toen Maria door de deuropening keek, exact in het midden van de donkerblauwe hemel leek te staan. Helder en puur was deze zomernacht echter niet; de rook die door de schouwen van de verbrandingsovens uitgespuwd werd doordrenkte de nachtlucht met een doordringende lijkengeur en de barakken rondom de hare werden welhaast aan het oog onttrokken door de machtige fabrieksgebouwen aan de troebele horizon.

De bewaker sloot de deur echter al snel, en samen met hem, verdween ook het maanlicht. Maria's ogen waren ondertussen al zo gewend aan het duister dat ze direct dertien individuen kon onderscheiden: allemaal vrouwen, kaalgeschoren met wijd opengesperde ogen en met allen een gele Jodenster op hun hemd genaaid. Behalve één: zij had er een zwarte driehoek die met de punt naar beneden gericht was. Na al die maanden in Auschwitz-Birkenau wist Maria dat de zwarte driehoeken de gevangenen van de ergste soort waren. Het waren de 'asocialen', veelal criminelen, alcoholisten, prostituees en al het ander uitschot van de wereld. Hoewel Maria geleerd had voorzichtig te zijn met dat soort mensen, zag de eigenares van deze driehoek - een meisje iets ouder dan Maria zelf - er allesbehalve gevaarlijk uit. 

De Jodinnen sloften zwijgend naar de nog vrije britsen, het dichtst bij de deur. Vier waren er nog vrij, twaalf man kon er slapen. Het meisje met de zwarte driehoek stond zo overweldigd, met tranen in haar ogen, op het middenpad, dat ze niet door leek te hebben dat er bij de deur geen brits meer vrij was waar zij zou kunnen slapen. Haar grote, grijze ogen spiedden de barak rond. Maria had bijna medelijden met haar, maar toen besefte ze dat zijzelf even breekbaar en bang was geweest toen ze voor het eerst voet zette in deze barak. Iedereen in het kamp had dit meegemaakt.

Het Geslacht Vuil GatWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu