Hoofdstuk 19

292 15 17
                                    

Zondag zestien februari 1941 is een dag die voor eeuwig in mijn geheugen gegrift staat. Het was die dag dat Maria naar de boerderij fietste, de zonnestralen op haar huid voelde en zichzelf gelukkig prees om het mooie weer. Wat zij niet wist, was dat deze dag de spannendste dag in haar leven zou worden, tot dan toe ten minste - maar daar kom ik later nog wel op terug; ik wil niet rond de pot draaien, begrijpt u. Er stonden immers veel belangrijkere dingen te gebeuren die dag.

Toen Stan eenmaal arriveerde en was gaan zitten, keek hij de andere vier doordringend aan. "'k Hem lang nagedacht," begon hij, al kon Maria een lichte twijfel in zijn stem opmerken, "en ik denk da dees 't goei moment is om te vertellen waarover. De brandwonden van Ross zien er al beter uit en hij kan gaan zonder te manken. Daarom denk ik da we 'm moeten laten gaan." Hij keek eerst naar Bea, dan naar Fons, vervolgens Louis en als laatste naar Maria. Geen van hen durfde echter te reageren. "Wa zegt ge ervan?"

Bea haalde haar schouders op. "Als gij denkt dat dees 't beste is, dan sta 'k daar achter."

"Ja, ik ook", zei Fons en de gezette man krabde aan de kale plek in het midden van zijn kruin.

Louis knikte instemmend en Maria besloot zijn voorbeeld te volgen. Het was inderdaad het beste dat Ross zo snel mogelijk weer huiswaarts kon keren, desalniettemin had zij liever gewild dat hij nog een poos in Blauberg bleef.

"Wanneer wilt ge dat 'em vertrekt?" vroeg Maria na een stilte.

"Zo rap mogelijk. Misschien morgen al."

"Is da nie wa te rap?"

"Snapt ge dat dan nie, Louis? Het moet zo vlug mogelijk gebeuren."

De postbode knikte. "Ja, daar hedde gelijk in. Mor hoe gaan we dat aanpakken? Hoe zorgen we ervoor dat 'em veilig de grens over gerokt?"

Stan boog voorover alsof hij bang was dat iemand hen afluisterde, en hij ging verder op fluistertoon: "Mijn idee is om 'em morgenvruug te laten vertrekken uit ons deurp. We sturen hem naar 't treinstation van Zichem, waar 'em in de late voormiddag aankomt. Hij pakt de trein nor Antwerpen en daar gaat 'em met den boot weer naar hoas."

Maria fronste bezorgd haar wenkbrauwen. "Da klinkt wel heel gemakkelijk. Hoe zal 'em een treinkaart kunnen kopen als hij geen Nederlands klapt?"

"'t Is oorlog, Maria, en Zichem hee een station. Met wa geluk hemme ze daar nog al buitenlanders gezien en valt Ross daar nie op. Eenmaal in Antwerpen zal 't gemakkelijker zen. Ik zen zeker dat daar nog meer Engelsmannen zijn."

"Zijt ge zeker dat 'em tot in Antwerpen gaat geraken?"

Stan loosde een luide zucht en sloeg zijn handen voor zijn gezicht. "'k Hem geen idee", gromde hij. "'t Is gedoemd te mislukken, mor we hebben geen ander keus. Hij moet hier zo snel mogelijk vertrekken."

Maria tuurde uit het raam. De bomen van het naaldbos wiegden zachtjes heen en weer en er hingen donkere wolken boven Blauberg. Fons tikte zenuwachtig met zijn vingers op het houten tafelblad. Er weerklonk een krakend geluid door de kleine keuken, dat afkomstig was van de houten deur die naar de woonkamer leidde.

"Ge hebt gelijk," mompelde Bea, "hoe langer Ross hier nog blijft, hoe groter de kans is dat iemand 'em vindt."

"Mor waarom zou iemand 'em hier vinden?" vroeg Fons zich luidop af, en Maria zuchtte hoofdschuddend om zijn argeloosheid. "Niemand weet hier toch iet van?"

Bea wendde haar blik af, alsof ze bang was om haar man in de ogen te kijken nadat hij die vraag op een opvallend ongeruste toon had gesteld. "Nee, g'et gelijk. Niemand weet hier iet van", zei ze twijfelend na een korte stilte.

Hoewel Maria aan de paniekerige blik in Bea's ogen het tegendeel vermoedde, ging ze er niet dieper op in - desalniettemin kon ze het niet laten zich af te vragen aan wie de boerin hun grootste geheim verteld kon hebben. Maria keek de vrouw zo onopvallend mogelijk aan; ja, uit Bea's blik die steeds van links naar rechts schoot meende Maria te kunnen opmerken dat ze loog.

Het Geslacht Vuil GatWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu