Hoofdstuk 4

241 16 6
                                    

De celdeur met ijzeren tralies werd met een klap dichtgeslagen. Maria draaide zich om en bonkte met haar vuisten op de deur. "Laat mij hieruit, godverdekke!" schreeuwde ze en ze rammelde aan de tralies zodat het geluid van kletterend ijzer door de hele gang te horen was. 

"Roep maar, maske. Niemand haalt u hieruit." De man grinnikte draaide zich om, terwijl hij de ring van zijn sleutelbos om zijn vinger liet draaien. 

Maria ademde diep in en sloot haar ogen even om te luisteren naar het tikken van de regendruppels op de kasseien. Ze leunde met haar rug tegen de witgekalkte muur en liet zich naar beneden zakken, tot ze op de grond zat met haar knieën opgetrokken.

"Oh ja, voor 'k het vergeet", hoorde ze de stem van de man aan het einde van de gang, "ge moogt nie tegen de muren leunen. Als ge da wel doet, krijgt ge straf." Hij grinnikte kort en sloot dan de houten deur van de gang achter zich.

Maria's hart leek voor een tel te stoppen met slaan. Na wat ze zonet in de kleedruimte had meegemaakt, wist ze dat deze man het meende en dat hij haar een even erge straf zou geven als daarnet indien ze zijn regels overtrad. Bij het horen van zijn woorden schoof ze automatisch een aantal centimeters naar voren en keek ze om zich heen, op zoek naar een manier waarmee hij straks zou kunnen controleren of ze de muur aangeraakt had. Ze hoefde niet lang te zoeken; de achterkant van haar donkergroene - veel te grote - hemd, zat onder het witte kalkpoeder, net als haar handen en haar zitvlak. 

"Godverdoeme", siste ze en met trillende handen sloeg ze op haar hemd in de hoop de poedervlekken zo te laten verdwijnen. Het hielp niet - ze leek het de kalk enkel nog maar meer te verspreiden over het kledingstuk. De angst kneep haar keel dicht. Ze wilde niet gestraft worden, niet op die manier zoals ze daarnet al gestraft was. Tranen sprongen in haar ogen bij de gedachte dat haar misschien weeral hetzelfde aangedaan zou worden als eerder. De beelden van zojuist in de kleedkamer verschenen weer op haar netvlies en Maria realiseerde zich dat als ze hier ooit weg zou komen, ze nooit meer de liefde zou kunnen bedrijven zonder te denken aan dat moment.

Wanhopig vouwde ze haar handen en sloot ze haar ogen. "Wees gegroet, Maria, vol van genade. De Heer is met u. Gezegend zijt gij boven alle vrouwen, en gezegend is de vrucht van uw lichaam, Jezus." Maria ademde slikte om de brok in haar leek weg te krijgen, alvorens ze haar gebed afmaakte. "Heilige Maria, Moeder Gods, bid voor ons, arme zondaars, nu en in het uur van onze dood. Amen." Ze hoorde voetstappen op de gang en opende even haar ogen, maar zette dan toch haar gebed verder. "Bescherm mij, Moeder Maria. 'k Hem verschillende zonden begaan in m'n jeugd, mor alstublieft, straft mij niet oep dees manier. Ik pleegde alleen verzet omda 'k dacht da 'k zo aan de zjuste kant stond. Alstublieft, bescherm mij." 

Ze opende haar ogen weer, maar bij de beklemmende aanblik van de krappe, in duisternis gehulde isoleercel voelde ze hoe de tranen weer in haar ogen begonnen te branden. Haar toekomst leek plots zo onzeker. Wat zou er straks met haar gebeuren? Zou ze voor eeuwig in deze cel blijven zitten, door de bewakers bepoteld worden en moeten toekijken hoe anderen gegeseld werden? Haar leven was niets meer waard als het op die manier geleefd moest worden, en zelfs als ze vrijgelaten zou worden, zou het nooit meer worden zoals het vroeger was. Zij had kennisgemaakt met de slechtste kant van de mens. Ze liet haar tranen de vrije loop en ze snikte luid en onregelmatig. Ofschoon ze wist dat haar gebeden niets uithaalden, bleef ze het weesgegroetje herhalen. Maria wist niet hoe vaak ze de woorden had gepreveld, hoe lang ze met haar ogen gesloten en met haar handen gevouwen op haar knieën had gezeten - met kaarsrechte rug zodat ze de witgekalkte muur niet aanraakte -, en hoe vaak haar gedachten waren afgedwaald naar Arnaud, naar Blauberg, haar thuis, maar toen ze het gerinkel van een sleutelbos in de verte hoorde en haar ogen opende, zag ze door het betraliede raampje vanboven in haar cel dat de duisternis reeds was neergedaald over de binnenplaats van het fort en dat het zonder dat ze dat beseft had was gestopt met regenen.

Het Geslacht Vuil GatWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu