Hoofdstuk 14

228 16 0
                                    


Dit was precies het moment dat ik had gehoopt dat ik dement zou worden. Dement zou worden en alles zou vergeten. Ik wilde niks, van alles wat mij is overkomen, ook maar een beetje herinneren. Ik wilde van niks bewust zijn. Ik wilde alles en iedereen vergeten.
Ik kreeg flashbacks. Momenten met mijn ouders. Momenten met Mounaim. Ik had het gevoel alsof ik op het punt stond dood te gaan. Ik zou niet meer normaal kunnen slapen, niet meer normaal kunnen eten.. Nee, ik zou niet meer normaal kunnen leven. Ik zakte door mijn knieën. Even dacht ik dat alles voorbij was, tot ik Ali hoorde schreeuwen dat ze Mounaim moesten meenemen.

Waar brachten ze hem heen? Ik had geen idee, ze namen hem mee. Ik probeerde ze tegen te houden, maar ik werd weggeduwd.
'Ali, hoe kan je zo harteloos zijn? Zo gevoelloos? Heb jij geen familie? Heb jij geen mensen om je heen van wie je houdt? Mensen die je tot je dood zal beschermen? Mensen waarvan je elk moment bang bent, dat ze wat zou overkomen?' Schreeuwde ik. Nergens kreeg ik antwoord op. Ik kon me niet voorstellen hoe iemand zo genadeloos kon zijn. Weg waren ze.. Zonder dat iemand ook maar even omkeek, lieten ze mij achter.

Ze lieten mij hier achter met een lijk. De man lieten ze liggen. Ik was hier alleen achtergebleven. De mannen zijn weggereden. Met alle kracht die ik nog had rende ik naar de voordeur. Hij stond niet op slot! Ik deed de deur open en rende naar buiten. Ik was in een bos. Waar moest ik heen? Hoe groot was het bos? Ik had geen idee, maar ik rende. Ik weet niet waar ik heen rende, maar ik wilde weg. Weg van alles. Weg van alle ellende en problemen. Ik was buiten adem. Ik hoorde een auto, keek meteen naar de richting van waar het geluid kwam. Verderop was een weg. Ik liep er naar toe. Ik had geen kracht meer om te rennen. Ze zagen mij niet. Daar achter reed nog een auto. Ik zag dat er meerdere personen in de auto zaten. Ook die zagen mij niet. Ze reden richting de kant van het huis waar ik was. Ik liep richting de weg. Het werd zwart voor mijn ogen. Vanaf dat moment herinner ik me niet meer wat er is gebeurd. Toen ik wakker werd, stond Ali langs het bed waar ik lag.

Mijn wonden waren verzorgd. Naast mij lag er wat te eten en te drinken op een tafel. Ik wilde niet meer leven, laat staan eten. In al deze jaren dat ik geleefd heb, is er geen ellende die ik niet gezien heb. Wat had ik ooit gedaan, dat dit allemaal mij overkwam? Was ik zo een slecht mens, vroeg ik mezelf af. Hoe meer ik nadacht, hoe meer ik mezelf begon te beschuldigen. Ik dacht dat ik de oorzaak van al deze ellende was. Ik zocht naar fouten in mijn verleden. Dacht na over wat ik iemand ooit zou hebben aangedaan. Er kwam niks in me op, maar ik voelde me schuldig voor alles wat er is gebeurd.

'Kom op, eet wat.' Zegt Ali. Ik wilde hem niet eens aankijken.
'Zou Mounaim jou zo willen zien?' Zegt hij er meteen achteraan.
Ik kijk hem aan met een blik vol verdriet.
'Spreek zijn naam niet uit klootzak!' Zeg ik.
Er komt een meisje de kamer in gelopen. Een heel mooi meisje. Een jaar of 4 schat ik.
'Papa, wie is deze mevrouw?' Vraagt ze aan Ali.
'Aisha, papa heeft je gezegd niet uit je kamer te komen.' Zegt hij. 'Yallah, naar je kamer.'

'Nee papa. Ik wil spelen. Ik heb hier helemaal geen vriendinnentjes. Mag ik met deze mevrouw spelen?' Vraagt ze.
Mijn tranen rollen over mijn wangen.
'Waarom huil jij?' Vraagt ze aan mij. Ik kijk haar aan en doe mijn ogen dicht. Het moment dat iemand je vraagt waarom je huilt en je dan meer tranen krijgt. Dat moment was dit voor mij.
Ze kwam naar mij toe en wreef over mijn wang met haar kleine handjes. Dan tilt Ali haar op en neemt haar mee. Ze kijkt mij nog aan tot ze uit de kamer is.
Het leek alsof het meisje mij een soort van energie gaf. Dit zorgde ervoor dat ik wat ging eten. Al was het maar een beetje. Ik wist dat ik hier niet tussen monsters zat. Er was een engeltje in dit huis, tussen al deze monsters.

Ali komt weer terug naar de kamer waar ik mij bevind.
'Dat is Aisha. Mijn dochter. De enige persoon voor mij in dit leven, waar ik mijn leven voor zou opofferen. Ik kan mijn dochter niet naar ergens anders brengen en jou ook niet. Het is niet veilig voor haar op dit moment. Ik kan verder ook niemand vertrouwen. Jij bent hier nu om voor mijn dochter te zorgen. Doe je dat niet, dan zal je Mounaim nooit meer zien.' Zegt hij.
Ali verschuilde zich dus hier met zijn dochter. Dit was een bevestiging dat het oorlog is tussen Ali en Majid. Maar de bevestiging die hij mij gaf, dat Mounaim leefde, zorgde ervoor dat ik voor zijn dochter zou zorgen tot het moest.
'Ik wil er zeker van zijn dat Mounaim leeft.' Zei ik.
'Je gelooft het of je gelooft het niet.' Zei hij.
Ik ergerde me aan zijn manier van praten, maar ik kon er niks over zeggen. Ik hoefde maar iets verkeerds te zeggen en ik wist wat hij allemaal zou kunnen doen. Deze man is in staat alles te doen.
'Sta op, dan geef ik je een rondleiding door het huis.' Commandeerde hij.
Ik stond met veel pijn op. Mijn hele lichaam deed pijn. Hij liet mij alles en alle kamers in het huis zien.

'De mannen zullen niet in het huis aanwezig zijn, wel rondom het huis. Het enige wat ik van jou vraag, is goed te zorgen voor mijn dochter. Dan zal ik goed zorgen voor Mounaim. Als het goed gaat, kan je zijn stem horen.' Zegt hij.
'Dit kind hoort bij haar moeder. Dit is toch geen leefomgeving voor een kind! Dit kind moet naar school.' Zeg ik. Ik probeer dapper over te komen. Dit had ik beter niet kunnen zeggen. Hij slaat met zijn vuist op het aanrecht.
'Houd op! Doe niet alsof je wijs bent!' Schreeuwt hij. Ik schrok van zijn geschreeuw. Ik was bang dat hij mij of iemand weer wat zou aan doen.
'Praat niet, totdat ik het zeg!' Zegt hij daarna op een kalme toon. 'Ga naar Aisha, maak kennis met haar.' Zegt hij.
Ik loop naar de kamer van Aisha. Ali loopt achter mij aan. Ik loop de kamer in naar Aisha toe.
'Hallo.. Aisha?' Zeg ik. Ze speelt met haar poppen en draait zich met een glimlach om naar mij. Dan loopt ze naar mij toe. Ik ga hurken en kijk haar aan. Mijn eerste glimlach sinds dagen, dankzij haar mooie grote bruine ogen. Haar lachje, haar lange lichtbruine haren. Wat was ze schattig! Hoe kon dit kind van zo een monster zijn? Ze aait over mijn haren en zegt 'Hallo, hoe heet jij?'
'Ik ben Noor.' Zeg ik.
'Zullen we vriendinnetjes worden?' Vraagt zij mij, terwijl ze mijn hand vast pakt. 'Kom, dan laat ik je mijn poppen zien.' Zegt ze. Ik loop met haar mee naar haar poppenhuis.'
Bij de deur staat Ali. Ik kijk hem even aan en ik zie hem knikken met een glimlach.

Mounaim: Opnieuw ben ik in de kliniek waar ze mij voorheen hebben gebracht. 1 van de mannen zegt dat ik hier de komende tijd zal verblijven, tot ik volledig genezen ben.
Ondanks de pijnstillers die ik toegediend gekregen heb, heb ik nog veel pijn en kan ik me niet bewegen. Ik blijf liggen.
Ik heb niet eens de kracht om te praten. Het liefst wil ik zoveel dingen vragen. Waarom hadden ze mij gewoon niet doodgeschoten? Wat waren ze van plan met mij te doen? Wat hadden zij nog aan mij? Ik kon niks meer voor ze betekenen.

Tenminste dat is wat ik dacht..

WraakWhere stories live. Discover now