18

6 1 0
                                    


Dus...

Ik ga de mensheid uitroeien.

Ik zou nu moeten springen van blijdschap, maar ik voel niets. Alsof iemand mijn emoties heeft uitgeschakeld. Mijn oren suizen en mijn bloed stolt door mijn hele lichaam heen. Kleine zweetdruppels komen op mijn hoofd.

Dit kán toch niet? Dit is toch onmenselijk? Mijn blik vestigd zich op het hologram, maar mijn gedachten zitten ver weg. Heel ver weg. Er komt een lange zucht uit mijn mond. Umi kijkt op. Ze zit alweer terug op haar niet-piepende stoel en is druk bezig met haar tablet. Haar stem haalt mij gelijk uit mijn gedachten.

'Wat is er?' Vraagt ze. 'Levi?' Haar stem is verrassend zacht in tegenstelling van een paar minuten geleden. Ik schud mijn hoofd. 'Niets hoor.' Zeg ik zacht. Ik wil niet dat ze mij ervan gaat verdenken dat ik tegen haar plan ben. Ze wendt haar blik af en gaat weer verder op haar tablet. Ik sta op en loop naar de gang. Umi staat abrupt op. 'Waar ga je heen?' Vraagt ze. Ik wijs naar de gang. 'Ik ga naar mijn kamer. Ik heb rust nodig.' Ik doe een stap vooruit, maar Umi pakt mijn hand vast. Het is een kleine aanraking, maar ik schrik er zo erg van dat ik mijn arm zo snel mogelijk bij haar wegtrek. Ze heeft me net bedreigd. Zeg ik aan mezelf. Ze wilde je vermoorden, geloof niet in haar medelijden. 'Levi.' Zegt ze iets harder. 'Wat is er aan de hand?' Vraagt ze alsof er helemaal niets was gebeurd. Ik doe een stap achteruit. 'Niets.' Zeg ik snel. 'Niets. Maak je maar geen zorgen om mij.' Ik doe nog een stap achteruit. 'Ik heb gewoon wat rust nodig, dat is alles.' Ik draai me om en loop zo snel mogelijk naar mijn kamer. De deur glijdt weer achter mij dicht en ik wacht een paar seconden om zeker te zijn dat Umi mijn niet achtervolgt. Dat is ook niet zo. Mooi. Het laatste wat ik nodig heb, is medelijden van haar. Ik loop naar mijn bed, en haal uit mijn kussensloop het boek. Misschien brengt lezen mij wel tot rust. Ik open het boek, en de gouden letters glanzen in het roze licht dat van de muren afkomt. Ik strijk met mijn vingers over het oude papier heen. Het voelt ruw aan, maar de geur die van het boek afkomt krijg ik een deja vu. Opeens ben ik twaalf jaar oud en zit ik in de openbare bibliotheek. Ik kon niet bij alle boeken, dus ik moest de trap gebruiken. Ik kan me nog herinneren wat een oud lor die trap was. Hij wiebelde heen en weer en kraakte alsof hij ieder moment uit elkaar kon vallen. Volgens mij was dat ook zo. Vervolgens haalde ik een enorme stapel met boeken uit de kasten en begon ik te lezen. Ik keek nooit naar de kaft. Hoe iets eruit ziet boeit mij niet. Het ging me puur vanwege de inhoud. Het oude vrouwtje achter de balie met een bril die twee keer zo groot waren als een normale bril met een stem alsof er iemand met een schuurpapiertje er tegenaan had gewreven. Ik kwam er elke dag. Ik ging niet naar school toe na het ongeluk. Ik ben nooit goed geweest met andere mensen. Maar de oude vrouw mocht ik wel. Ze noemde mij altijd "Bellator." Maar pas op de dag dat ze stierf wist ik eindelijk pas wat het betekende. Het betekende "Krijger." Ze had het mij nooit verteld. Maar toen ik op een dag kwam, stond er een nieuwe vrouw aan de balie die me een boek overhandigde. Het was een oud boek dat ik nog nooit eerder had gezien. Op de voorkant stond er in zwarte letters "Bellator." geschreven. De vrouw aan de balie zei dat "De vrouw was overleden aan een hartkwaal en dat ze had gezegd dat ze dat boek aan mij moest geven." Er springen tranen in mijn ogen. Het boek ging over een jongetje dat heel tenger was, maar heel erg slim. Omdat hij elke dag zijn boeken naar huis droeg, werd hij steeds slimmer. Hij nam steeds meer boeken mee, en omdat de boeken zo waar waren, kreeg hij al snel spieren. Opeens was het kleine, tengere jongetje weg. En was hij de slimste én sterkste van iedereen.

Hij was mijn held. Mijn voorbeeld. Ik kon me in hem verplaatsen, en ik droeg sindsdien elke dag een stapel boeken mee naar huis.

Helaas ben ik er niet gespierder van geworden.

Ik hield mezelf voor dat ik dat op een dag wel zou worden. Maar na een paar jaar had ik het opgegeven. Ik was inmiddels veertien, en ik begon al streken uit te halen. Ik gebruikte "Bellator" Als mijn schuilnaam. Ik was een strijder. Ik vocht voor een beter milieu. Maar eerlijk gezegd ook voor een beter thuis. Beide is niet gelukt. Niemand luisterde naar mij, en ja, niemand gaf om mij. Sindsdien leefde ik op straat.

Er valt een traan op het boek. Ik sla het boek gelijk dicht. Misschien helpt lezen niet. Ik moet afleiding zoeken. Ik kijk de kamer rond, maar helaas is er letterlijk niets dat ik kan doen. Er brandt gal achter in mijn keel. Ik slik het verbitterd weg. Ik kan nergens anders aan denken. Aan niets anders dan de EMP. Wanneer is Umi van plan om het in te schakelen? Waarvoor heeft ze míj nodig? Volgens mij kan ze dit makkelijk alleen aan. Ik begin te ijsberen. Wat ga ik doen? Ga ik haar helpen?

Of ga ik John helpen?

John... John...

Waarom zou ik hem helpen? Ik bedoel, ik heb hem én zijn familie geprobeerd te vermoorden. Waarom zou ik hem dan vervolgens helpen?

Omdat je je verantwoordelijk voelt voor de mensheid?

De gedachten vliegt door mijn hoofd heen. Ik sta stil. Nee, waarom zou ík mij schuldig voelen? Het is juist goed dat de mensheid uitsterft.

Omdat je om John geeft?

Ik sla op mijn wangen. Nee. Nee. Nee. Zeker niet, waarom zou ik om die zak geven? Hij geeft toch ook niet om mij? Nou, probleem opgelost. Hij heeft de laatste tijd zo lief tegen mij gedaan en mij helemaal in zitten lijven. Nou, ik ben uit ander hout geschapen. Om mij over te halen, heb je meer nodig. Ik ben niet geïnteresseerd in zijn vriendschap. Nee. Sterker nog. Ik hoef hem ook niet meer te zien.

Op dat moment gaat mijn telefoon af. Ik pak hem uit mijn zak en ik veeg het roze slijm van het scherm af. Overal zit dat gore slijm. Ik walg ervan. Heb ik bereik? Ik kijk op het scherm, maar het is een privé nummer. Ik denk terug aan wat Umi zei over de EMP. Is dit de EMP?

Ik waag het erop en ik neem op. De telefoon valt bijna uit mijn handen wanneer ik een zware stem hoor. 'Levi?' De stem is zwaar, maar het lijkt net alsof er honing in mijn oren wordt gegoten. Ik wacht even. 'Levi?' Vraagt de stem opnieuw. Ik slik. 'Ja?' Er klinkt een zucht aan de andere kant van de lijn. 'Waar ben je?' Vraagt de stem. Ik schud mijn hoofd, ook al kan hij mij niet zien. 'Ik weet het niet.' Zeg ik. Mijn stem trilt nog steeds. 'Met wie ben je?' Vraagt hij. Ik hou mijn adem in. Zal ik het aan hem vertellen? 'Met de terrorist.' Zeg ik zacht. 'Het is een meisje van mijn leeftijd.' Ik kijk naar de deur. Ik verwacht dat Umi elk moment naar binnen kan komen. 'Umi.' Zeg ik snel. Op de achtergrond hoor ik schoten. De stem gaat door. 'Weet je al wat haar plan is?' Ik ben stil. Ik wil het heel graag vertellen. Echt. Maar een deel van mij zegt dat ik de wereld alleen maar kan redden door het plan te volgen. 'Levi.' Dringt de stem aan. Ik slik. 'Ja?' Hij schraapt zijn keel en zucht. 'Wat is haar plan?' Ik kan het niet zeggen. Ik kan het niet. Maar ik wil ook niet dat iedereen dood gaat. De wereld redden? Of de mensheid? Ik haal diep adem en zeg: 'Gooi je telefoon in de afvalbak.' En hang daarna gelijk op.

Superheld of superschurk?Where stories live. Discover now