2

29 3 0
                                    


Ik verslik me in mijn eigen bloed. Ik krijg een hartaanval, ik doe mijn handen voor mijn mond. Als ik klaar ben met hoesten zitten mijn handen onder bloed. Ik kuch nog een beetje na. Er verschijnt een lach op mijn gezicht. 'Hoe diep ben jij gezonken om om mijn hulp te vragen?' Ik schud mijn hoofd terwijl ik grijns. Dit kan niet waar zijn! Dé grootste superheld van de wereld heeft míjn hulp nodig! Ik begin hardop te lachen. Hij is echt gestoord geworden. Vorig jaar gingen we elkaar te lijf, en nu; Vraagt hij om mijn hulp. Míjn hulp! Ik had hem vorig jaar bijna vermoord, en nu wilt hij dat ík hém ga helpen? Ik veeg een traan weg terwijl ik mijn lach probeer in te houden.

'Zo grappig is het niet Levi.' Zijn stem is ernstig. Als ik hem aankijk staat zijn gezicht serieus.

'Wat is er zo erg, dat jíj mijn hulp nodig hebt?' Ik wijs naar de natuur voor me. 'Want het ziet er niet ernstig uit.' Ik veeg wat bloed van mijn mond af. Ik zit helemaal onder. Het prinsesje daar in tegen, zit naast me met een zakdoek op zijn neus. Zielig.

'Dat komt omdat je niet in de stad bent.' Hij zucht. 'Er is een persoon, dat, net zoals ji-'

'O, laat me raden; Net zoals ik om de natuur geeft en dat een hekel aan de mensheid heeft? En dat dat persoon dat duidelijk laat zien door middel van geweld? En dat dat persoon te slim en te sterk voor jou is, en dat ik, het aller-slimste persoon dat jij kent, met dat persoon moet praten? Om dat persoon over te halen om het niet te doen? Cliché.' Ik doe mijn armen in de lucht. 'Waarom zou ik dat persoon überhaupt tegen houden? Aangezien we toch aan dezelfde kant staan.' Ik snuif. 'Ik kan me beter bij dat persoon aansluiten.' John zucht. Mij boeit het niet, ik negeer het. Ik ga hem niet helpen. Over zes dagen ben ik toch vrij, en dan sluit ik me wel misschien bij dat andere persoon aan. Dan kunnen we samen de mensheid vernietigen.

'Levi, dit is anders. Dit persoon is nóg slimmer dan jij. En nog gevaarlijker, de hele stad is al verwoest. Alle mensen zijn bang of dood. Ze zijn gevangen. We moeten ze helpen. Ik moet ze helpen, maar dat gaat niet alleen. Ik heb je nodig levi, alleen jij kan tegen dat persoon praten. Want hij of zij is ook van plan om de wereld te verwoesten.' Hij haalt diep adem, en snuit zijn neus. Ik rol met mijn ogen. 'Nou, nou. Niet zo aanstellen. De wereld vergaat echt niet.' Ik kijk hem aan, maar ik zie een blik in zijn ogen die ik nog nooit bij hem had gezien; Angst.

'Dat is hem nou juist. Hij of zij wilt over de wereld heersen, en als we hem of haar afwijzen, wordt de aarde verwoest.' Hij schudt zijn hoofd. 'Alleen jij kan met dat persoon omgaan. Kom op, ik weet hoeveel je van de aarde houd, maar je moet ook denken aan de anderen. Want de mensheid is in paniek. En straks lijdt de hele wereld hieraan. Dus ook alle planten en dier-'

'Maar dat doen ze toch al. Wij mensen verwoesten nu al de natuur. Waarom gaan we niet dat hele vernietiging-van-de-natuur-proces versnellen? Dat bespaard een hoop lijden voor ons allemaal. En dood gaan we toch, dus waarom niet nu?' Ik leun achterover. 'Ik kan niet wachten.' John staat op, en ik kijk hem aan, maar binnen een paar seconden heeft hij mij bij mijn nek vast. Hij tilt me over de dakrand heen. Mijn voeten hangen los van de grond en bungelen onder me. Ik voel weer bloed in mijn mond komen. Ik proest wat. Ik grijp naar zijn handen, maar zijn grip is te sterk. Ik schop om me heen, maar ik raak niets.

'Je hebt twee keuzes.' Zegt hij. 'Of je sluit je bij mij aan, en als het ons lukt om dat persoon te stoppen krijg je alles wat je wilt; Vrijheid, technologie en ik zorg ervoor dat alle mensen naar je luisteren, maakt niet uit waarover.' Hij knijpt mijn keel nog iets harder vast. 'Of; Je weigert, ge gaat terug naar je cel, met je ketting om. Zodat je niet kunt ontsnappen. En daar blijf je, voor je hele leven lang terwijl je als een zak stront behandeld wordt. Jij kiest.' Hij kijkt me recht in mijn ogen aan, maar ik begin wazig te zien. Er komen vlekken voor mijn ogen en het bloed stroomt uit mijn mond. Mijn benen worden slap en mijn armen hangen naast mijn lichaam. Ik probeer mijn mond open te doen. Er komt een zielig geluid uit.

'J-ja...'

John zet me terug op de grond, waar ik gelijk in elkaar zak. Ik grijp naar mijn keel terwijl ik bloed ophoest. Ik hap naar adem. Ik piep terwijl ik ademhaal. Wat een maniak...

'Mooi zo.' Hij slaat me op mijn rug waardoor er nog meer bloed uit mijn mond komt. Als ik op probeer te kijken, staat hij met een zakdoek voor mijn neus. Ik pak hem aan, en veeg mijn mond ermee af. Het bloeden lijkt niet te stoppen. Mijn keel brand, en ik heb het gevoel dat mijn ogen uitpuilen. Al mijn ledematen tintelen. John komt naast me zitten. Hij kijkt me recht aan. 'Ik vertrouw je erop dat je me niet bedriegt.' Hij knakt zijn vuisten. 'Want als dat zo is...' Hij maakt een sla-beweging. Ik slik, maar er komt ook een grijns op mijn gezicht. Maar dan flitst er een gedachte door mijn hoofd.

De laserstraal. Die staat nog aan. Als hij over zes dagen afgaat, dan ben ik de lul. Dan weten ze van mijn ontsnappingsplan af, en dan is het gedaan met mijn vrijheid. Ik moet hem uit zien te zetten.

'Ik moet eerst naar mijn lab gaan.' Zeg ik. John kijkt me raar aan. Ik veeg nog wat bloed weg.

'Waarom? We hebben al je labben ontruimt.' Ik schud mijn hoofd. 'Nee want er is iets wat ik moet doen, en dat is in mijn lab. Het is dringend.' Ik kijk naar John. Hij denkt erover na. 'Oké.' Zegt hij na een tijdje. 'Welk lab? Want je heb er veel.' Hij staat op, en loopt weg. Ik blijf op de grond liggen terwijl ik nog wat bloed wegveeg. Als hij terugkomt heeft hij een kaart bij zich. Er staan allemaal rode puntjes op, precies op de plekken van al mijn laboratoria. Het zijn er driehonderdtwintig bij elkaar. Verspreid over de hele wereld. De meesten zitten hier in de buurt. Maar ik merk dat er een puntje mist. Precies bij het lab waar ik moest zijn. Ik lach.

'Wat is er zo grappig? Houd je me voor de gek?' John kijkt me boos aan. Ik schud mijn hoofd. 'Nee, je bent een lab vergeten. En dat is precies het lab waar we moeten zijn.' Ik wijs naar de plek op de kaart. Bovenop een berg, niet ver hier vandaan. Ik kijk naar John. 'Jullie hebben toch niet al mijn labben gevonden.' Ik grijns als ik naar zijn verraste gezicht kijk. Hij kijkt vragend naar de bewakers, die halen vervolgens hun schouders op. John kijkt boos, ik zie dat hij vanbinnen aan het vloeken is. Ik hou met moeite mijn lach binnen. John wendt zich weer naar mij. 'Hoe lang duurt het totdat we er zijn?' Hij kijkt naar de kaart. Ik hou een vinger op de plek op de kaart waar we nu zijn en een op waar we moeten zijn. 'Als we lopen, drie dagen. Met de auto een dag. Met het vliegtuig drie uur, maar het is onmogelijk om daar vliegend te komen, laat staan met de auto.' John kijkt me vragend aan. 'Waarom is dat?'

Ik wijs naar de bergen. 'Omdat ik daar allemaal vallen heb geplaatst. Dus de auto is te lomp, en het vliegtuig kan niet landen, en zelfs als je uit het vliegtuig zou springen, beland je in een val de vallen.' Ik schud mijn hoofd. 'De enige manier om daar te komen is te voet.' John klapt in zijn handen. Ik schrik ervan. Hij staat op terwijl hij zegt; 'Nou waar wachten we nog op?' 

Superheld of superschurk?Where stories live. Discover now