Hoofdstuk 7

410 15 0
                                    

Ik word wakker met een ontzettend goed gevoel. Ik ben goed gestemd en heb er zin in. Ik kleed me aan en loop naar beneden waar de mannen al aan tafel zitten. 'Goedemorgen', begroet ik ze allebei vrolijk. 'Goedemorgen zonnestraaltje, sinds wanneer heb jij geen last van een ochtendhumeur?', denkt Wolfs leuk te zijn. Frank loopt naar me toe en geeft me een kus. Hij heeft een afspraak en moet dus al weg. Wolfs loopt naar me toe en komt dicht tegenover me staan. 'Sinds je met mij op vakantie mag zeker? Of komt het door gisteravond?', fluistert hij erachteraan. 'We gaan niet op vakantie, het is een undercoveroperatie', probeer ik mezelf een beetje te redden wat vrij kansloos is omdat ik natuurlijk alweer rood was aangelopen. 'Je bent schattig als je bloost', zegt Wolfs. Hij rent snel richting de trap want hij weet dat ik hierop ga reageren. 'Ik ben niet schattig!', roep ik hem na. Ik kan er zo niet tegen als mensen dat tegen me zeggen, maar als hij het zelf vind ik het wel lief. Dat laat ik natuurlijk niet merken, net zoals ik de rest niet laat merken. Ik plof neer op de bank. Wat moet ik nou? Die man maakt me helemaal gek. En dan moet ik ook nog een paar weken met hem weg. Samen. In één kamer. Dat overleef ik toch nooit?

Mijn spullen zijn zo goed als gepakt. 'Je neem toch wel deze bikini mee he?' Ik draai mijn hoofd en zie Wolfs leunen tegen de deurpost met mijn bikini in zijn handen. Uitdagend en met een grijns op zijn gezicht loopt hij ermee te zwaaien. 'Geef dan', beveel ik hem. Hij loopt naar me toe en ik prop het nog in mijn tas. Als hij nou nog maar dicht gaat. Ik probeer de rits dicht te krijgen maar het lukt niet. Hij zit veel te vol. Ik hoor zacht gegrinnik achter me. 'Lukt het?' vraagt Wolfs. 'Nee', zucht ik geïrriteerd. Hij loopt naar me toe en gaat op mijn koffer zitten zodat alles geplet wordt. Ik probeer de rits te pakken maar zijn been zit ervoor. Hij zet zijn benen verder uit elkaar. Ik pak de ritsen en rits mijn koffer dicht. Een mascara wil ik nog in een vakje doen dat bovenop mijn koffer zit. Als ik met mijn hand ernaartoe rijk, zie ik pas hoe Wolfs erbij zit. Hij zit nog steeds op mijn pas met zijn benen best wel ver uit elkaar. Daardoor is zijn broek nogal strak gespannen en valt mijn oog op zijn bobbel. Een paar seconden lang staar ik ernaar totdat ik me besef waar ik mee bezig ben. Ik kijk omhoog in Wolfs' ogen die hij tot spleetjes heeft samengeknepen. Mijn hart stokt in mijn keel. 'Wolfs, niet doen', zeg ik met gesloten ogen. 'Ik doe niks Eef' 'Ik heb een vriend', negeer ik zijn opmerking. Ik weet ook wel dat hij niks hebt gedaan. 'Zeg me dan dat ik geen kans maak Eef, zeg het me en ik laat je met rust. Zeg me eerlijk en vanuit je hart dat je Frank wil. Zeg me vanuit je hart dat je mij niet wil en dat je niks voor mij voelt. Je hoeft nu maar iets te zeggen maakt niet uit wat en ik stop', is hij degene die wat zegt. Ik kijk hem in zijn ogen aan. Zijn prachtige ogen waar ik keer op keer weer in lijk te verdrinken. Mijn verstand zegt dat ik iets moet zeggen, dat ik wil dat hij stopt en dat ik Frank wil. Frank biedt mij zekerheid en hij houdt van me en ik van hem. 'Je houdt ook van Wolfs', weer dat stemmetje. 'En je bent verliefd op hem. Je hebt diepe gevoelens voor hem, maar dan je ooit voor Frank heb gehad. Je moet je hart volgen, niet je verstand. Als je nu ook maar iets zegt, verpest je het voorgoed. Dat wil je niet. Geloof me nou maar, dat wil je niet. Daar zal je de komende weken wel achter komen'. Het stemmetje heeft gelijk. Ik kijk weer omhoog, in Wolfs zijn ogen die nu toch wel een beetje onzeker staan. Hij bijt op zijn lip, hij houdt zijn adem in, hij is zenuwachtig. Wat lief. Nog voor enkele seconden kijken we elkaar aan. 'Ik ga niks zeggen hoor', zeg ik met een verlegen lachje. Ik kijk dan ook weg uit zijn ogen, naar mijn handen die in mijn schoot liggen. Ik hoor een soort van opgeluchte zucht. Ook al heb ik wel iets gezegd, dit waren wel de juiste woorden om hem te laten weten dat ik niets had willen zeggen, zodat hij weet dat ik ten minste wel iets voor hem voel. Maar ja, als ik mijn mond had gehouden hadden we hier morgen nog kunnen zitten. Ik voel zijn vingers onder mijn kin waardoor hij me dwingt om hem aan de kijken. Een klein lachje staat op zijn gezicht die lief staat. 'Dat is mooi', zegt hij. 'Dan blijf ik mijn best doen om jouw hartje voor mij te winnen. Dan blijf ik ervoor vechten om jou de mijne te kunnen noemen. Dan blijf ik ervoor knokken om ervoor te zorgen dat jij mij ook wil. En ik zal niet eerder stoppen voordat ik kan zeggen dat jij van mij bent', zegt hij zachtjes. Alsof niemand het mocht horen, maar daardoor leek het wel intenser te zijn. Elk woord dat hij uitsprak, elke zin die hij zei. Hij legt zijn hand op mijn wang en drukt een kus op de ander. Langzaam staat hij op en loopt hij weg. Als ik zeker weet dat hij weg is laat ik me vallen op mijn bed. Ik zucht. 'Ik ben trots op je. Je zal zien dat je het goede hebt gedaan. Je hebt naar je gevoel geluisterd. Dit is in ieder geval een stap in de goede richting'. Het stemmetje in mijn hoofd is in ieder geval enthousiast. Ik ben vooral in de war. Wat wil ik nou? Wil ik Frank of Wolfs?

Jij bent van mijWhere stories live. Discover now