hoofdstuk XVII

481 12 3
                                    

vrijdag morgen, of middag? volgens mij morgen.

Ik kan niet helder nadenken. Wat heb ik Godsnaam allemaal op, welke dag is het? Welk deel van de dag is het? 

Het bed. Het bed waarin ik lig is niet mijn bed. Waar ben ik?

Fuck, m'n hoofd. Ik kan me niet herinneren dat ik toen ik zeventien was ook zo slecht op alcohol ging. Voelt het zo om ouder te worden? 

Ik moet weten waar ik ben, de omgeving verkennen. Jee, ik klink net als Freek Vonk. 

Wanneer mijn voeten de koude planken raken trekt er een rilling door me heen. Ik ben ik een mannenkamer, op een of andere manier is dat goed te zien. Terwijl ik de kastdeur open trek op zoek naar iets warms probeer ik niet teveel te denken aan de schending van privacy waarvoor ik aangeklaagd ga kunnen worden. 

De kast hangt vol driedelige en tweedelige maatpakken. Van goede kwaliteit, dat is goed te zien. Maar nu weet ik nog steeds niet waar ik ben. Zo beetje alle jongens die ik ken dragen maatpakken, deze kast zegt niets. 

Dan schiet me iets gruwelijks te binnen. IK ben niet gelovig maar ik heb de neiging me op m'n knieën te laten vallen en te bidden tot god om dit alsjeblieft niet de kamer van Tijmen-of-Sijmen te laten zijn. 

Ik zoek verder in de kast, ik heb nog steeds alleen maar een onbekend shirt aan. Van wie is dat shirt in godsnaam? Jezus, ik heb ze echt allemaal niet meer op een rijtje. 

Hoewel ik nog steeds alcohol in m'n systeem heb zitten kan ik heus wel bedenken dat dit foute boel is. 

Ik ruk een blouse van de hanger trek hem aan. Gelukkig is hij wat langer en kan ik hem dragen als een soort jurkje. Ik kijk automatisch naar mijn pols en kom tot de ontdekking dat ik mijn horloge niet meer aan heb. 

Oké, ik heb geen idee wat er vannacht en gisteren avond gebeurd is. Maar het enige waar ik om geef op dit moment zijn mijn horloge en de vraag of ik seks heb gehad of niet. 

Mijn horloge is van mijn moeder geweest, en toen weer van haar moeder. Ik kan het niet kwijt raken. 

Ik duw de deur open en kom uit in een grote, hoge hal met een balustrade. Wanneer ik over de balustrade probeer heen te kijken zie ik tot mijn schrik meneer van Son staan. 

Wat de fuck doe ik in het huis van meneer van Son?

Ik kan me echt niets meer van gisteren avond herinneren, het is een zwart gat, en ik heb geen idee met wie ik gisteren avond mee naar huis ben gegaan. En dat ik met meneer van Son mee zou gaan lijkt me bijzonder onwaarschijnlijk. 

En dan komen flarden van die avond weer terug, gepaard met de bonkende hoofdpijn. Maar daar schenk ik even geen aandacht aan. Ik schiet terug te kamer in en zoek hulpeloos naar mijn schoenen. Geen schoenen te zien. 

Shit, ik moet hier weg. Ik ben gisteren in een dronken bui met Connor mee gegaan, of mee getrokken eigenlijk, en dit was een grote fout. Op de wekker zie ik dat het tien over elf is. 

Dat kan er ook nog wel bij, veel te laat op kantoor. Er zullen toch wel grappen gemaakt worden over mijn drankgebruik. 

Ik leun over de balustrade en zie dat meneer van Son er niet meer staat. Ik blaas mijn adem uit, daarna ga ik opzoek naar de voordeur. 

Die ik dus absoluut niet kan vinden. 

Ik moet hier weg voor iemand me ziet en tegen me gaat praten. Dan besef ik dat iemand me vannacht heeft uitgekleed en iemand me zijn shirt aan getrokken heeft. Oké, dit word met de minuut erger. 

'Zoek je wat?' Zijn stem snijd door de ruimte. 

Met een hand op mijn wek wervel ik rond. Fuckeduck. Dit is weer helemaal niet de bedoeling. 

'Niks,' ik kijk hem niet aan. 'Of eigenlijk de voordeur. Luister, wijs me de weg naar de voordeur, dan ga ik naar huis, kan ik me omkleden en ga ik gewoon weer naar werk en vergeten we dat dit gebeurd is.' Ik bazel nog wat maar ik merk dat het hopeloos is. Hopeloos met een grote h. 

Connor schud zijn hoofd. 'Ik denk niet dat dat gaat.' 

Demonstratief zet ik mijn handen in mijn zij. Ik ben me ervan bewust dat mijn haar een vogelnest is en ik een blouse van hem aan heb, maar dit weerhoud me er niet van mijn vrouwtje te staan. 'Dat maak ik zelf wel uit.' 

'Nee,' Connor schud grinnikend zijn hoofd. 'Van mij mag je gaan' Dan wijst hij naar het raam. 'Maar ik denk echt niet dat dat gaat. Geen enkele trein rijd.' 

Ik loop naar het raam, nog steeds op blote voeten. Waar heeft die hufter in Godsnaam mijn schoenen gelaten? 

En dan begrijp ik wat hij bedoeld. Er ligt een dik pak sneeuw buiten. 

Nu ben ik echt hopeloos. 'Het sneeuwt nooit in Nederland.' Zeg ik alleen maar, omdat ik echt geen idee heb wat ik hiervan moet zeggen. 'Waarom nu wel?'

'Nou,' begint Connor. 'Waarschijnlijk omdat te temperatuur onder het vriespunt zit en de waterdamp hoog in de lucht word omgevormd tot kleine ijskristallen.'

'Ik weet heus wel hoe sneeuw ontstaat,' snauw ik hem toe. 'Maar dit kan ik er nu echt niet bij hebben.' 

Ik kijk hem aan. 'Wat doe ik hier, Connor? Ik wil hier niet zijn.' 

Hij gaat op de grote bank in de open ruimte zitten. Hij klopt naast zich, maar ik blijf staan. 'Dan niet,' zegt hij. 'Je was gisteren echt heel erg dronken, Merel. En toen je dingen ging doen waar je later spijt van zou hebben gekregen heb ik je meegenomen.' 

'Wat heb ik gedaan dan?' Ik kan alleen maar hopen dat hij het niet over de zoen met Tijmen-of-Sijmen heeft. 

Connor legt zijn voet op zijn knie. 'Je ging zoenen met mensen waarvan ik weet dat je ze haat.' 

'Met wie?' Ik weet het wel, maar ik hoop dat hij het alleen van horen zeggen heeft en het niet gezien heeft-

'Tijmen van de Waard.' 

Het eerste wat door me heen schiet is 'ah, hij heet dus Tijmen' het tweede is 'god, kan deze ramp nog erger worden?' 

'Daarna ben je in de lift in elkaar gezakt en heb ik je naar mijn auto moeten tillen.' 

Ja, dus, ja is het antwoord. Deze ramp kon dus nog erger worden. 

Heel veel liefs xxx

Alles Wat We Lief Hebben ✔Where stories live. Discover now