Hoofdstuk 16

56 4 1
                                    

Ook nadat ze van het grasveld af waren gereden, hielden Arald en de twee ridders hun paarden in. Zo gaven ze Will zoveel mogelijk tijd om de brug te bereiken. De Jager had hun gisteravond een vogelfluitje laten horen, dat hij zou gebruiken om hun te laten weten dat hij bij de brug aangekomen was. Hij had uitgelegd dat het van een vogel was die hier niet in de buurt voorkwam, dus dat ze niet per ongeluk het signaal met een echte vogel konden verwarren.

Arald vond het allemaal ietwat vergezocht. Hij had geprobeerd het geluid zo goed mogelijk te onthouden, maar meer kon hij niet doen als Will geen duidelijker signaal wilde geven. Hopelijk hadden zijn ridders er een beter oor voor dan hij. Hier in het bos klonk het alsof de vogels een bosorkest hadden georganiseerd, zoveel gekwetter, getsjirp en gezang klonk er tussen de takken.

Tussen de bomen ving hij een glimp op van de brug.

'Kijk, daar!' zei hij tegen zijn ridders.

'Goed gezien, baron,' zei de ene. De ander knikte.

De baron reed maar weer stil verder. Deze twee ridders waren jong, fit en kwamen net van de krijgsschool af. Ze zaten nog bomvol respect voor hu baron en waren trots als een pauw dat ze mee mochten met deze missie. Een gezellig, informeel praatje zat er niet in, stelde Arald teleurgesteld vast. Toegegeven, een houten, ietwat krakkemikkige brug was ook niet zo'n bijster interessant gespreksonderwerp.

Twee minuten later bereikten ze de brug. Het was een simpel geval: een houten brugdek met daaronder palen die diep de rivierbodem in waren geslagen. Aan beide kanten van de brug zat een simpele leuning van touw vast, zodat niemand per ongeluk de Tarbus in viel. Aan de zijkanten van de palen groeide veel mos en vaak waren planken door het water donker gekleurd, dus de brug werd niet erg goed onderhouden, maar eroverheen lopen moest te doen zijn.

Aan de overkant stonden twee mannen, met tussen hen in Alene. Alles om Arald heen leek even stil te worden. Haar rode haar was geklit en haar jurk was vuil, maar ze leek oké. Ze zag hem ook en stak haar duim op, terwijl ze haar hand bij haar middel hield zodat het niet opviel. Een deel van de spanning verliet merkbaar Aralds schouders. Ze was oké. Hij vroeg zich af of hij haar echt dood had kunnen laten gaan, als dat nodig was geweest. Misschien van veraf in zijn kasteel. Maar zo, voor zijn neus...? Hij wist niet of hij dat had gekund.

Ze is nog niet terug, herinnerde hij zichzelf. Eerst het losgeld overhandigen, dan kwam ze terug. 'Hoe overhandigen we het losgeld?' riep hij over het water heen.

Een van de mannen naast Alene gaf antwoord. Hij had een haakneus en bruin haar en Arald herkende hem van Philips beschrijving als een van de twee leiders van de groep. De andere man had simpele donkerblauwe en donkergroene kleren aan en had dof bruin haar. Er was alleen nergens een derde man. Arald fronste. Will had een van de hulpjes doodgeschoten, maar de roodharige, ontvlambare leider van het groepje hoorde nog te leven. Waar was hij?

De man met de haakneus riep: 'Ik kom zo naar de overkant om het losgeld op te halen. Terwijl ik terugloop, laat mijn makker hier Alene naar de overkant lopen. We houden een kruisboog op haar gericht, dus haal geen geintjes uit!'

Arald dacht er even over na. Het leek een redelijk voorstel. 'Jullie ook niet!' riep hij maar. 'Ik heb hier twee ridders.'

'Prima,' riep de man vanaf de overkant. 'Kan ik komen?'

'Kom maar!'

En de ontvoerder stapte de brug op. Aan zijn riem bungelde een kruisboog, maar hij hield hem niet vast. Dat zouden de ridders als een bedreiging zien. De kruisboog was al wel gespannen, zag Arald, dus als de man wilde kon hij snel een schot afvuren.

Plotseling schoot hem te binnen dat hij het signaal van Will nog niet had gehoord. Hij nam even de tijd om naar het vogelgekwetter te luisteren, maar hij hoorde Wills fluitje niet. Misschien was het al geweest. Hij had er de laatste paar minuten niet op gelet. Hij wierp een vragende blik naar de ridders. Het duurde even voor ze beseften wat hij bedoelde, maar toen schudden ze hun hoofd. Arald vermoedde eigenlijk dat zij er ook niet zo goed op hadden gelet.

De man was nu halverwege de brug. De baron haalde de goudzak uit zijn zadeltas. De zak was strak vastgebonden, zodat het niet zo erg rinkelde. Zodra de man binnen bereik was, stak de baron de zak naar voren uit. De ridders naast hem hadden hun zwaard uit de schede getrokken, voor het geval de man iets uit probeerde te halen.

De man pakte met twee handen de zware zak vast. 'Dankjewel,' zei hij en hij draaide zich om om weer weg te lopen. Hij droeg een simpel blauw schild op zijn rug, zonder wapen.

'Wacht,' zei Arald scherp. En toen harder: 'De gegijzelde moet nu ook gaan lopen, anders mag hij niet weg.'

De man aan de overkant knikte dat hij het begrepen had en maakte Alene los. Hij fluisterde iets tegen haar en tikte op de kruisboog die hij op haar gericht hield. Ze knikte en ze liep rustig de brug op. De ontvoerder voor Arald keek even om om zeker te weten dat hem niets aangedaan zou worden terwijl hij wegliep en stapte toen ook de brug op.

Alles lijkt goed te gaan, dacht Arald. Alene en de man kwamen elkaar tegen op het midden van de brug. Alene zei iets tegen de man met de haakneus en die antwoordde iets terug, maar het was te zacht voor Arald om het te verstaan. Toen trapte Alene de man hard tegen zijn schenen.

'Au!' riep de man, dit keer wel goed verstaanbaar voor Arald. Zijn hand vloog naar het gevest van het mes aan zijn riem, maar bleef daar even zweven. Hij had gehoord dat Arald zijn zwaard uit de schede had getrokken, zag dat de ridders aan het begin van de brug klaarstonden en dat ook zijn eigen man zijn kruisboog paraat hield. Langzaam tilde hij zijn hand weer omhoog, om iedereen te laten zien dat er niks ging gebeuren en zette voorzichter weer een stap richting de overkant. Alene deed hetzelfde, al keek ze wel telkens zenuwachtig achterom.

Ze lachte opgelucht naar haar vader toen ze eindelijk aan de overkant was. 'Ik ben er weer, papa,' zei ze. Haar stem sloeg een beetje over.

Arald wilde haar het liefst omhelzen, maar hij wist dat het nog niet afgelopen was en dat hij op zijn paard moest blijven zitten. Hij beperkte zich dus tot een lach en vroeg toen: 'Waarom schopte je hem? Het had alles kunnen verpesten.'

'Eigen schuld, dikke bult,' zei ze simpelweg en ze herpakte zich.

Arald volgde haar voorbeeld en keek om zich heen. Will was nergens te zien. Dat was niet vreemd en hij had waarschijnlijk beter moeten weten dan zoekend rond te kijken, maar op zijn minst had hij nu al een pijl verwacht.

Misschien kwam die helemaal niet. Hij had geen fluitje gehoord, al kon dat ook zijn omdat hij niet goed had opgelet.

Ondanks dat hij er misschien naast zat en Will er toch was, wist Arald dat hij moest reageren. Als ze weg wisten te komen met het losgeld, was dat zijn schuld. Hij pakte een schild uit zijn zadeltas en gaf het aan Alene. 'Om jezelf mee te beschermen.'

'Maar wat ga jij doen dan?' vroeg ze.

'Je losgeld krijgen. Ze mogen het niet houden.' Hij knikte naar de twee ridders, schudde zijn schild in de goede positie en gaf zijn paard de sporen, de brug op.

Hij had beter moeten weten. Zodra zijn paard galopperend op het brugdek neerkwam, kraakte het krakkemikkige ding en hoe verder hij van de kant vandaan was, hoe erger het werd. Arald hield zijn paard onmiddellijk in. Daar ging zijn snelle aanval.

Kraak, klonk de brug. Piiiep.

Arald keek even beschuldigend naar het houten onding, maar toen naar zijn dikke buik.

Dat wordt een maand zonder Buicks toetjes, dacht hij verdrietig.

Grijze Jager - De verbrande mantelTahanan ng mga kuwento. Tumuklas ngayon