Hoofdstuk 8

63 6 0
                                    

Intussen bezocht Will al het vijfde dorp. Alhoewel, hij ging het dorp niet echt binnen. Hij wilde zo snel mogelijk iemand te spreken krijgen die iets belangrijks kon weten, zonder door al te veel mensen gezien te worden, en dat betekende dat hij door de drassige grond langs de rivier stapte en een visser probeerde te vinden die tussen de hoge rietstengels zijn hengel had uitgeslagen.

Er visten hier blijkbaar niet heel veel mensen en dat frustreerde Will. Het was nu al half 12 's ochtends en het waaide steeds harder. Er verschenen steeds meer donkere wolken aan de horizon en zijn vermoeden dat er een herfststorm aankwam werd steeds groter. Als hij niet opschoot, zouden de sporen van de ontvoerders stukje bij beetje wegwaaien en had hij weinig kans om hen weer te vinden.

Iets verderop zag hij een krom stuk hout boven het riet uitsteken. Waarschijnlijk een visser. Die zou hij dan maar eens gaan verrassen, dacht Will. Hij won meestal liever informatie in als nar dan als jager: een minstreel vonden mensen leuk, een Jager maakte hen bang, maar als een minstreel optreden was te opvallend en kostte te veel tijd.

'Goedemorgen,' zei hij tegen de rug van de visser.

Loom draaide de oude man zich om, maar toen hij de groene schim zag, sloeg hij zijn hand voor zijn mond en gaf van schrik een ruk aan zijn hengel. 'Grote hemel,' mompelde hij. 'Een Jager.'

'Ik zou graag wat informatie willen, niets ernstigs.' Will sloeg zijn kap af om de man wat meer op zijn gemak te stellen. 'Vist u hier vaak?'

'Elke dag, meneer,' antwoordde de man. 'Dus waar u me ook van...'

'Ik beschuldig u nergens van, ik wilde alleen weten of u iets heeft gezien. Was u hier gisteren ook, in de middag, rond vijf uur?' Will had berekend dat dat ongeveer de tijd moest zijn geweest waarop de boot met Alene langs dit dorp was gevaren, als ze hier waren geweest.

De man knikte.

'Heeft u rond die tijd twee platte boten gezien? Op allebei de boten stonden twee paarden.' Dit was de vraag waar het hem om ging, die hij ook in de andere dorpen had gesteld en waar over 'ja' op had teruggekregen, dus hij wachtte vol spanning op het antwoord van de man.

De man dacht even na, maar schudde toen zijn hoofd. 'Nee, niet dat ik me kan herinneren. En zo'n boot was me echt wel opgevallen.'

Hebbes, dacht Will. De ontvoerders moesten tussen dit dorp en het vorige aan land zijn gegaan, anders was de boot hier ook langsgevaren. 'Heeft u verder nog iets vreemds gezien?'

'Alleen wat mooie vissen.'

Dat was alles wat deze man hem kon vertellen. 'Bedankt voor uw hulp,' zei de Jager. 'Ik zou het op prijs stellen als u het aan niemand verteld.'

'Beloofd,' zei de man.

De Grijze Jager sloeg zijn kap weer op en liep weg. De visser verloor hem al na een paar meter uit het oog. Hij zocht nog heel even, maar viste toen weer verder. Mysterieuze Jagers zoeken was niks voor hem, daar kreeg hij geen vis mee te pakken. Als die tovenaars niet gevonden wilden worden, werden ze niet gevonden, zo simpel was het.

Maar Will zag dat iemand anders nog wel zoekend rondkeek. De dorpeling bij de kade had Wills aandacht getrokken terwijl hij op de automatische piloot zijn omgeving scande. Het was een stevig gebouwde man die gefronst keek naar waar Will net nog was geweest. Hij keek zoekend rond, alsof hij hoopte nog een glimp van de Jager op te vangen.

Will stond doodstil. Gelukkig stond hij in de schaduw van een boom, dat versterkte het camouflerende effect dat zijn mantel had. Will vroeg zich af hoe de dorpeling hem had gezien, maar toen begreep hij het. Hij moet me hebben gezien toen ik mijn kap afsloeg tijdens het gesprek met die visser, dacht Will. Dat zal het wel zijn. Gewoon een nieuwsgierige dorpeling die dacht een Grijze Jager te zien en nog even door blijft kijken om erachter te komen of er nog iets interessants te zien is, zodat hij weer een stoer verhaal heeft om aan anderen te vertellen.

De man gaf het op, draaide zich om en liep het dorp in.

Ook Will liep weer verder. Hij wist nu tussen welke twee dorpen de ontvoerders aan land waren gegaan, dus kon hij verder met spoorzoeken.

Zodra hij weer bij Trek was, die in een veld had staan grazen, haalde hij de kaart van Redmont uit zijn zadeltas. Hij kende de kaart onderhand bijna helemaal uit zijn hoofd, maar het kon nooit kwaad om te kijken of hij nog iets vergeten was. Hij ging de rivieroever langs en lette extra op wat verstopplekken of andere bijzonderheden waren. Bij een bocht in de rivier was een bruin vierkant getekend. De oude wachttoren. Hij was nu niet meer in gebruik, wist Will, hij stamde nog uit de tijd dat de Skandiërs rooftochten hielden in Araluen. Ze waren niet vaak zo ver landinwaarts gekomen, maar de Tarbus helemaal onbewaakt laten was onverstandig geweest. Will ging er af en toe naartoe, om er zeker van te zijn dat bandieten hem niet als uitvalsbasis gebruikten.

Will rolde de kaart op. Hij moest er zeker op letten of de toren weer bewoond werd, maar de bodem mocht hij niet negeren. Wie weet waren de ontvoerders wel ergens anders aan land gegaan. De wachttoren was misschien een fijne uitvalsbasis, maar dan moesten ze eerst binnen zijn gekomen en Will wist uit ervaring dat dat geen eitje was. Ze konden net zo goed ergens anders aan land zijn gegaan en die sporen mocht hij niet mislopen. Hij klom in Treks zadel en vertrok.

Grijze Jager - De verbrande mantelWhere stories live. Discover now