1

279 13 3
                                    

Mijn leven heeft een nieuw dieptepunt bereikt. Iedere keer als ik denk dat het niet meer erger kan, weet ik er toch een nog grotere puinhoop van te maken. Vandaag is de deksel van mijn geest eraf gesprongen en ik schaam me dood.

Met brandende wangen parkeer ik mijn fiets in het muf ruikende tuinhuisje. De twee minuten durende rit naar huis was veel te kort om te bedenken wat ik tegen mijn ouders ga zeggen. Zou ik ze wijs kunnen maken dat ik maar tot vijf uur hoefde te werken? Nee, dat is geen optie; mijn werktijden staan op de kalender die bij de magnetron hangt.

Langzamer dan ooit tevoren slof ik het tuinhuisje uit en sjok ik naar de achterdeur van het huis waar ik al mijn hele leven woon. Dat is alvast één ding waaraan je kunt zien hoe saai en waardeloos ik ben.

Op het moment dat ik de klink omlaag duw en die iets naar me toe trek, draaien alle hoofden in de keuken zich mijn kant op. Het liefst wil ik buiten blijven staan. Nee, correctie: het liefst wil ik wegrennen en nooit meer terugkomen. Alsof de wereld iets aan mij heeft. Ik loop alleen maar in de weg.

'Kom je nog binnen, Clio?' vraagt mijn moeder op een toon die heel lief klinkt, maar eigenlijk inhoudt dat ze brandt van nieuwsgierigheid over wat er aan de hand is. En ook bezorgd. Je kunt veel van mijn moeder zeggen, maar ze is wel altijd heel bezorgd om me. Dat kan soms lief zijn, soms verstikkend als een sauna die in de fik staat.

Het duurt even voor ik reageer, want mijn blik is op die ene persoon gericht die ik niet verwacht had. Mijn zus Rosalie zit aan de keukentafel met een dampende mok koffie in haar handen. Wanneer ze ziet dat ik naar haar kijk, perst ze haar lippen in een dwangmatige glimlach.

'Ik bijt nog steeds niet.'

Uiteindelijk lukt het me om over de drempel te stappen en de deur achter me dicht te trekken. Aarzelend blijf ik op de mat staan. Het liefst zou ik meteen doorlopen naar boven, maar dat zouden mijn ouders nooit accepteren.

'Waarom ben je zo vroeg thuis?' stelt mijn moeder de onvermijdelijke vraag. Ze staat, ook met een kop koffie in haar hand, tegen de hoek van het kookeiland geleund. Zo te zien was ze bezig een bloemkool te snijden voor het avondeten. 'Was er niks te doen?'

'Jawel, maar...' Hoe ga ik vertellen dat ik mezelf onsterfelijk belachelijk heb staan maken en daar ook nog eens ruzie over kreeg? Met mijn baas. Dubbel onsterfelijk belachelijk dus.

Mijn vader staat op van zijn stoel aan het hoofd van de tafel en wrijft me bemoedigend over mijn rug. 'Was hele dagen werken nog iets te veel van het goede?'

'Ja,' antwoord ik, opgelucht dat iemand het tenminste soort van begrijpt. Nu moet ik alleen nog vertellen waarom ik nooit meer hele dagen ga werken. Niet bij mijn oude baas tenminste. 'Ik eh... Er was iets wat me aan Alice deed denken en toen... Laten we het er maar op houden dat ik ontslagen ben.'

'Ontslagen?' roept mijn moeder geschokt uit. 'Hoe bedoel je?'

'Precies zoals ik het zeg. Ik hoef niet meer terug te komen. Ik heb ruzie gehad met mijn baas. Hij vindt dat ik me aanstel en dat ik er te lang over doe om het normale leven weer op te pakken.' Ik kan nog steeds kwaad worden om die woorden. Als mijn leven zo normaal is, waarom lukt het me dan niet om een fatsoenlijke volwassenmensenbaan te vinden? Waarom blijf ik dan vastzitten aan een stom baantje bij de friettent? Of ja, zelfs dat heb ik nu niet meer. Ik ben zo'n ontzettende mislukkeling.

Mijn moeder ademt diep in door haar neus en zet haar koffie op het kookeiland neer. 'Als je er echt zo veel moeite mee hebt om weer mee te draaien in het normale leven, moet je daar misschien eens hulp voor zoeken.'

Ik doe haar woorden af met een verontwaardigd lachje. Moet ik in therapie omdat mijn beste vriendin dood is? Ik bedoel, het is kut en zo, maar ik was er niet eens bij. Ik heb geen trauma opgelopen of iets. In feite heb ik er niks mee te maken.

De snelweg naar mijn hartWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu