Ik voel me goed genoeg.

De wolf draaide zijn kop en wisselde een kort gesprek met Duvall, die zijn zwarte wenkbrauwen fronste tot een gewelfde boog. Zijn mond verstrakten en hij perste zijn lippen op elkaar, zwijgend luisterend naar de woorden van Lupen. Uiteindelijk slaakte hij een diepe zucht en wendde zich tot Genesis. 'Voel je je sterk genoeg om te wandelen?'

Meteen knikte ze en wilde overeind komen, maar de snelle, overhaaste beweging bracht duizeligheid teweeg en Genesis hapte naar adem. Duvall was razendsnel bij haar, zijn handen gespreid op haar rug terwijl hij haar vasthield. 'Je moet het rustig aan doen. Geen overhaaste bewegingen maken,' instrueerde hij haar bezorgd.

Ze knikte nogal onwennig. 'Ik ben oké. Kan u me nu loslaten?'

Nogal onwennig maakte hij zijn vingertoppen los van haar rug en Genesis had het gevoel dat ze brandende, tintelende plekken hadden achtergelaten op haar huid, maar ze besloot het gevoel te negeren - bang voor wat het kon betekenen. 'Ik moet gaan kijken bij mijn vrienden. Jullie hebben me niet verteld hoe het met hen gaat! Hoeveel dagen ben ik trouwens buiten bewustzijn geweest?'

Haar stem klonk steeds luider en gejaagder toen de blikken die Lupen en Duvall haar toewierpen, omschreven konden worden als onzeker en medelevend. Genesis krabbelde overeind en plantte haar blote voeten op de kille marmeren vloer. 'Waar zijn ze?'

Duvall keek kort naar Lupen en richtte zich toen tot haar. 'Kom maar mee. En omdat je het vroeg, je bent drie dagen buiten bewustzijn geweest.'

Genesis hapte naar adem. 'Behalve...'

'Ja, je bent een paar keer wakker geweest, maar ik weet niet of je je dat nog herinnert,' knikte de Begaafde. 'Je bent verzwakt door het tekort aan voeding. Water hebben de Helers je wel kunnen geven.'

Genesis moest even de tijd nemen om dat te laten bezinken. Wat Duvall haar vertelde, hield geen steek. Ze had dus drie dagen van haar leven gemist. De tijd was zonder haar doorgegaan en zij had hier gelegen, op bed, verzonken in de leegte van haar eigen gedachten. Slikkend zette ze een eerste, wankelende stap en moest zich vastgrijpen aan Duvalls arm om niet te vallen. Beschaamd door dit gebaar trok ze snel terug en bloosde diep. 'Sorry, mijnheer.'

Duvall zweeg en toen ze opkeek, zag ze iets wat ze niet kon plaatsen in zijn ogen. Het leek wel spijt, maar waarvoor?

Nadat Genesis haar evenwichtsgevoel weer had gevonden, verplaatste ze zich met wankele stapjes naar de kamerdeur. Onderweg moest ze een paar keer blijven staan om op adem te komen en ze was verrast dat haar lichaam inderdaad enorm verzwakt bleek te zijn, alsof het plots al zijn training en conditie van de afgelopen jaren op een paar dagen had verloren.

Lupen en Duvall bleven dichtbij haar terwijl ze de gangen door begon te lopen, wanhopig rondkijkend naar haar vrienden. Het kwam aan als een schok toen Genesis besefte dat de school er complete metamorfose had ondergaan. Overal stonden deuren open en waren gewonden in slaapkamers gestouwd zodat de Helers niet van plaats tot plaats moesten rennen, maar allemaal een bepaald deel van de gewonden op zich konden nemen. Soldaten stonden gestationeerd bij de ramen en poorten en keken met grimmige gezichten rond, knikkend naar Duvall wanneer deze voorbij kwam.

'Wat is er gebeurd?' fluisterde Genesis, zo dacht dat het nauwelijks hoorbaar was. Nu pas merkte ze op dat Duvall er vermoeid uitzag. Zijn huid was bleker dan anders - week naar het grauwe toe - en de wallen onder zijn ogen vormden donkere kringen die zijn ogen hun felle tint deden verliezen. Hij glimlachte bars. 'De school is een tijdelijke opvangplaats voor de gewonden geworden,' antwoordde hij. 'Na de slag - die wij gelukkig wisten te winnen - hebben we hen naar hier gebracht, wat best riskant was, maar rector Kramux stond erop. Het leek hem veiliger om iedereen weer in één gebouw te hebben, die gewond bleek te zijn. De soldaten en docenten die sterk genoeg waren na het gevecht zijn achtergebleven in de hoofdstad waar ze proberen de orde te herstellen nu het land zonder koning zit.'

De koning. Genesis slikte. Ze kon nauwelijks geloven dat de man voor het oog van honderden Begaafden was vermoord, gewoon omdat zij zo dom waren geweest om te geloven dat de Daemonen allemaal in Nox en Novayza zaten.

'Wat gaat er nu gebeuren met de leerlingen die verraders bleken te zijn?' vroeg ze uiteindelijk. Duvall keek weg. 'Zij zullen een gepaste straf krijgen, maar we hebben er maar een paar weten te vatten. De meeste zijn ontsnapt en hebben zich teruggetrokken in de schaduwen. Ik geloof ook dat een deel van hen nog onder ons is, weliswaar vermomt en voortbewegende als een betrouwbare Begaafde...' Zijn stem stierf weg en samen met het einde van zijn zin, voelde Genesis een vlaag van wantrouwen door haar lichaam vloeien. Wie was er nog eerlijk en wie loog? Ze zouden er nooit achter komen.

Alleen door de leerlingen stuk voor stuk in de ogen van Lupen te laten kijken als hij zich in zijn ware gedaante bevond, zou hen nog enige opheldering bieden, maar zoiets zou nooit worden toegelaten door de docenten. Het zou ingaan tegen de regels van de school.

Een diepe zucht ontglipte Genesis en ze keek Duvall onzeker aan. 'Waar kan ik mijn vrienden vinden, mijnheer?'

Hij wenkte haar en ze volgde hem samen met Lupen naar een onbekende slaapkamer. Daarbinnen ontwaarde ze de gestalte van Aster, die zijn hand in die van Solène hield. Het meisje lag op bed, vereeuwigd in de stilte. Haar witte haren lagen als een waaier van puurheid om haar heen, haar kersenrode lippen op elkaar geklemd.

Genesis hapte geschokt naar adem, vergat haar zwakheid, en hobbelde vooruit - de nijdige kreet van Duvall negerend. Met wild bonzend hart bereikte ze haar vriendin en greep Asters vrije arm beet onder het slaken van geschokte kreten. 'Aster! Wat is er gebeurd!'

De jongen keek niet op, zijn grijze ogen leken nog kouder dan steen en stonden kil en levenloos, vol verdriet. Zijn stem klonk schurend toen hij nauwelijks merkbaar fluisterde: 'Ze was er erg aan toe. Messteek in de buik en veel rook ingeademd. De Helers vrezen voor haar leven.'

Een pijnlijke stilte viel. Tranen begonnen te prikken in Genesis' gouden ogen en het liefste had zij daar gelegen, zodat ze haar vriendin had kunnen redden, evenals de liefde tussen haar en Aster. Hoe kon de wereld zo wreed zijn? Hoe kon het leven als Begaafde eerbaar genoemd worden als dit de prijs was?

Uiterst langzaam stak ze haar hand uit, raakte de koele wang van Solène aan. Haar porseleinen huidje voelde glad, maar te kou en Genesis vreesde het ergste. Toch legde ze een bemoedigende hand op Asters schouder en glimlachte, met de tranen in haar ogen, glinsterend als diamanten. 'Het komt goed. Ze is sterk.'

Deze keer keek hij haar wel aan en zijn lippen krulden iets op. 'Jij bent ook sterk, Genesis. Ik ben blij om je terug te zien, al had ik gewild dat de situatie niet zo wreed was geweest.' Een diepe zucht rolde over zijn lippen toen hij zich weer tot Solène richtte en haar hand steviger dan een bankschroef omklemde tussen zijn mannelijke, ruwe vingers. Een enkele traan rolde over zijn wang.

Onder dat beeld kon Genesis het niet meer aan en ze draaide zich van hen weg, steun zoekend in de goudenzonlichtblik van Lupen. De wolf boog zijn kop, starend naar zijn grijze poten. Hoe graag ik ook zou willen, de dood verdrijven ligt niet in mijn aard. Solène zal dit zelf moeten doen en moeten vechten voor het leven, al is de draad ervan nog zo teer.

Ik weet het.

Zo lang de kilte haar hart niet bereikt, zal de zon haar opnieuw kunnen verwarmen, zei de wolf op zachte toon. En met die woorden verliet hij als een verloren geest de kamer, zijn woorden achterlatend in de drukkende atmosfeer van de afwachtende dood.

---

:(((( ik vind het zo zielig.

CLARA - De BegaafdenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu