Hoofdstuk 14

3.2K 324 90
                                    

'Is er iets, meisje?' Zijn stem klonk verbazingwekkend kalm. 'Liet ik je schrikken?'

Genesis begon voetje voor voetje achteruit te deinzen. Ze negeerde de angst en de aandrang om weg te rennen terwijl ze erop hoopte dat Lupen hier snel zou zijn met Duvall en haar zou redden.

Iets in de lijzige stem van de Heelmeester bezorgde de rillingen toen hij zich dichter naar haar toe boog om te fluisteren: 'Ben je bang?'

Genesis balde een vuist, haar paniek onderdrukkend. 'Nee, ik ben nergens bang voor.'

'Ook niet voor mij?' Hij lachte zacht. 'Ben je daar wel zeker van?'

Ze knikte, standvastiger dan ze zich voelde, en schraapte haar keel met een droog en schurend geluid. 'U ziet er niet bepaald gevaarlijk uit,' sneerde ze zo dapper mogelijk. 'Ik geloof dat ik u wel aankan.'

De man lachte, een bulderende lach die door de gangen schalde en de haartjes op haar armen overeind deed komen. Genesis wist niet waarom hij plots zo vrolijk leek, maar ze begreep wel dat het niet kwam omdat ze aan de winnende hand was.

Er was iets goeds mis met deze Heelmeester en ze voelde de duisternis als een deken in de lucht hangen. Een knetterende, verwachtingsvolle massa, die ze ook in het donkerpaars van zijn ogen bespeurde.

'Schijn bedriegt,' fluisterde hij. 'Thâne sur helkênt schîman.'

Genesis staarde hem verbijsterd aan. 'Wat?' vroeg ze onwetend. De taal die hij hanteerde, was de taal van de elfen en nog steeds had ze die niet geleerd. Het werd nodig eens tijd dat ze dat wel leerde doen, bedacht ze zich in een moment van frustratie.

De Heelmeester boog zich nog dichter naar haar toe. 'Ik zei "De duisternis is een uitstekende misleider".'

Een rilling gleed over haar rug en plots wilde ze de betekenis van die woorden niet had gehoord. De manier waarop de man haar aanstaarde, deed haar ineenkrimpen en Genesis moest al haar moed bij elkaar rapen om er niet als een bang haasje vandoor te gaan.

Lupen! Riep ze in haar gedachten. Waar zit je?

'Ik zou je wolf niet roepen, als ik jou was,' zei de Daemon met een brutale grijns. 'Misschien wordt hij onderweg wel onderschept door de rest van de verraders, zoals jullie ons durven noemen.'

Ze trok grote ogen. 'Doe hem niets!'

Hij stak een hand uit, bijna als in een gebaar van geruststelling. 'Natuurlijk niet,' zei hij op kalmerende, sussende toon. 'Als jij hem maar niet gaat roepen.'

'Goed,' fluisterde ze, ondertussen koortsachtig zoekend naar een andere oplossing. Ze wilde haar vrienden niet in gevaar brengen, en Lupen al zeker niet. De Nachtwolf zei dan wel dat hij zelfs voor haar wilde sterven, maar Genesis had hem liever nog een tijdje dicht bij zich – levend en wel.

'Wat wilt u van me?' Ze spuugde de woorden uit.

De man trok een wenkbrauw op. 'Nou, het is niet dat ik per se jou dood wil, maar de Opper-Daemon heeft me andere orders gegeven. Kijk, die man weet veel, heel veel, en alles wat hem niet aanstaat of zijn doelen hindert, moet uit de weg geruimd worden.'

Genesis kreeg een droge mond, maar ze luisterde ademloos.

'En jij hindert hem nogal,' zei de man met een schuldige blik in zijn ogen – al wist ze dat die gespeeld was. 'Als je zijn plannen in de war schopt, moet er korte metten met je gemaakt worden.'

'Kan hij dan niet zelf komen?' vroeg Genesis uitdagend, al beefde ze als een rietje. De Heelmeester schoot in de lach en schudde zuchtend zijn hoofd. 'Ik krijg echt medelijden met je, meisje. Als de Opper-Daemon je persoonlijk zou willen vermoorden, is er geen ontsnappen aan. En ik waarschuw je, als hij iemand uit de weg wil ruimen, is de dood de enige genade die je zal krijgen van hem. Je wílt hem niet tegen je hebben, want hij dood niet meteen.'

'Wat doet hij dan?'

Zijn paarse ogen begonnen te twinkelen. 'Hij martelt eerst.'

Genesis zette een trillende, onvaste stap achteruit. 'Maar waarom schop ik zijn plannen in de war? Ik ken hem niet eens.'

'Nou,' zei de man met een milde glimlach, 'je bent de geliefde van één van zijn handlangers geweest.'

'Maar dat is over!' snauwde ze, wanhopig. 'Ik heb geen contact meer met hem en we hebben die periode allang achter ons gelaten.' Ook al zei ze het zelfzeker, het deed ergens pijn vanbinnen. Syrens verraad was nog steeds als een brandend vuur in haar aderen.

'Liefde is niet iets dat zomaar verdwijnt,' siste de man en even flitste het verleden voorbij in de duisternis van zijn blik. 'Het is een slepende ziekte die zich in iedere vezel van je lichaam nestelt.'

Genesis voelde een steek door haar borst heentrekken, want de woorden van de man deden iets met haar. Hij had gelijk. Ondanks haar nieuwe gevoelens voor Duvall, kon ze Syren niet zomaar vergeten. Zijn verlies zou voor altijd als een last aan haar been hangen en haar hart een beetje verkillen – zelfs al zetten Duvalls kussen haar weer in vuur en vlam.

'Het is over...'

'Maar je hart verlangt nog naar hem, ook al is de vlam nog zo klein,' murmelde de vijand en hij grijnsde breed naar haar, zijn ogen oplichtend door haar leed. 'En dát is wat ik moet uitschakelen,' voegde hij eraan toe. 'Ik moet het laatste spoortje liefde uitwissen, zodat Syren dat nooit meer zal ervaren.'

Hij zette een pas vooruit, zodat de afstand tussen hen verassend klein werd en Genesis drukte zich tegen de muur. Ze voelde het koele marmer tegen haar huid drukte en wenste dat er een Gave bestond die je de kracht gaf om doorheen muren te lopen. Helaas was ze bijna weerloos tegenover deze Daemon, die haar triomfantelijk in zich opnam.

Natuurlijk kon ze haar Gaven en Môrs'au gebruiken, maar ze wist niet goed of haar Weergave wel effect zou hebben hierbinnen. De ramen waren te ver weg, dus de wind zou enorm hard moeten zijn om de man aan het wankelen te brengen.

Ze vervloekte zichzelf om haar machteloosheid.

'Is er iets?'

'Nee,' fluisterde Genesis meteen. 'Laat me gaan.'

De Heelmeester lachte en spreidde zijn armen, zodat zijn gewaad golfde om hem heen. 'Je denkt dat je me aankan, is het niet?' vroeg hij op sissende toon. 'Maar zoals ik je al zei: schijn bedriegt.'

Genesis keek fronsend toe hoe hij achteruit stapte, om meer ruimte te creëren. Zijn gezicht vertrok even, in opperste concentratie, en het drong tot haar door wát deze man was. In een oogwenk begonnen zijn gelaatstrekken te vervagen om plaats te maken voor een heel nieuw persoon. Zijn huid borrelde en rimpelde, als vloeibaar gif, en zijn ogen veranderden van kleur. Hij kromde zijn rug, duidelijk gepijnigd, terwijl zijn spieren en botten zich weer naar hun originele staat vormden.

Genesis staarde vol afschuw naar de transformatie die hij onderging.

Zijn paarse ogen kleurden zilver – een opvallende kleur. Zijn neus werd recht en welgevormd, zijn lippen voller, zijn haar gitszwart.

De waarheid kwam als een klap en Genesis hapte schokkerig naar adem, een hand voor haar mond drukkend. Ze wilde verder achteruit deinzen, maar haar rug was al tegen de muur geperst. Ongeloof en walging streden om voorrang in haar lichaam en ze snakte als een vis op het droge naar lucht, zichzelf ervan vergewissend dat dit géén droom was.

De Daemon grijnsde zijn helwitte tanden bloot toen hij zich oprichtte en haar schattend in zich opnam, een geamuseerde blik in zijn zilveren ogen. 'Zo, Genesis,' zei hij hees, 'hoe gaat het met die rotzak van een broer van me?'

Ze slikte. 'Jij... Dit kan niet.'

De kopie van Duvall grijnsde nog breder. 'Natuurlijk wel, lieve meid. Vertel mij nu, waar is Duvall?'

---

Kort hoofdstuk, maar dat kwam omdat ik het heb opgesplitst. SORRY!!!!!!!

CLARA - De BegaafdenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu