Hoofdstuk 22

232 19 10
                                    

"Wat doe jij nou weer hier?" vraag ik ongelovig wanneer ik Vayèn voor me zie staan. Ik dacht serieus dat zij omgekomen was of zo, aangezien ze in het niets verdwenen was.

"Ik denk dat we dat allemaal wel weten," antwoordt ze kalm. "Om dezelfde reden waarom iedereen hier is. We zijn hier gedropt om elkaar uit te moorden. En dat is precies wat ik nu wil gaan doen."

Ik staar haar met open mond aan. Wat een vuile... Ik kan niet eens een goed scheldwoord vinden om uit te brengen, en in gedachte ga ik een rijtje scheldwoorden na voordat ik antwoord geef.

"Ik dacht dat we bondgenoten waren," zeg ik, met opgetrokken wenkbrauwen.

Ze stoot een kort lachje uit. "Oh, dacht je dat? Na die uitval van mij, zeker?"

"Welke uitval?" vraagt Eric, die nu voor het eerst zijn mond open doet om iets te zeggen. "Je hebt ons niets aangedaan of zo. Dus denk maar niet dat je ineens zo bijzonder bent."

Ze snuift. "We weten ook allemaal best dat dit alles over een week voorbij zal zijn."

"Maar er kan maar één winnaar overblijven," zeg ik. Ik probeer het treurig te laten klinken, maar zo goed slaag ik daar niet in. Ik zucht en zeg: "Je hebt gelijk, Vayèn. We zullen elkaar wel moeten uitmoorden, of we nou willen of niet."

Eric zegt niets. Maar ik denk dat hij het totaal niet eens is met deze beslissing.

Vayèn glimlacht, en ik zie nu pas dat ze gewond is. Door haar glimlach komt er een scheur bij haar snavel tevoorschijn, die zich uitstrekt tot haar achterhoofd. Door haar rode verenkleed was het me sowieso al niet opgevallen. Maar dit is een voordeel; ze is kwetsbaar.

"Goed," zegt ze. "Dan is het hierbij geregeld." Het is natuurlijk sowieso de normaalste zaak van de wereld om iets als dit om deze manier te bespreken, heel droog en vaag, zoals elk zelfverloochenend persoon zou doen. Ze geeft blijkbaar totaal niet om haarzelf. "Laten we beginnen dan."

Ergens, diep van binnen, vind ik dat ik wel een zier om mijn leven zou moeten geven. Dus eigenlijk moet ik dat dan ook doen. Ik zal deze strijd met Vayèn moeten winnen. Het is aanzienlijk makkelijk, denk ik, want ze is gewond en kwetsbaar.

Ik grom. "Jij vindt dit zeker de normaalste zaak van de wereld?"

Vayèn kijkt me aan. "Wat?"

"Dat je dit op deze manier bespreekt. Het is echt belachelijk." Ik snuif. "Je zou ons ook gewoon meteen aan kunnen vliegen of zo, maar nee. Mevrouw moest het weer zo nodig bespreken, zodat we onze tijd zouden verdoen."

Ze schudt haar hoofd. "Je praat wartaal. En de rede waarom ik dit bespreek is heel simpel: omdat ik gewoon..."

Ik kap haar af. "Omdat je gewoon speciaal wilt overkomen. Ja, echt leuk."

"Gypta," hoor ik Eric zachtjes zeggen. "Hou je een beetje in."

Ik grom weer. "Nou, kom dan. Vlieg me maar aan," zeg ik uitdagend, met mijn ogen op Vayèns wond gericht. "Kom maar, als je durft."

En precies op dat moment springt Vayèn omhoog en steekt haar klauwen naar voren. Ze raakt me in mijn rug en ik schreeuw het uit. Deels van frustratie omdat ik het niet aan zag komen, maar toch ook weer wel. Ik schud haar van me af en hap naar haar snavel, op de plek waar haar scheur zit. Ze ontwijkt mijn aanval en duikt op Eric af, die nu haar doelwit wordt. Instinctief wil ik hem beschermen, dus ik duik bovenop Vayèn en bijt hard in haar lange vogelnek. Vervolgens trek ik haar naar achteren en gooi ik haar naar de grond, waar ik met één poot bovenop haar blijf staan.

"Nu ben je niet meer zo speciaal, hè?" zeg ik boos.

Er komt een gorgelend geluidje uit haar keel, gevolgd door een stroompje bloed. De geur is ondraaglijk in mijn sterke neus en ik knijp mijn neus van binnen dicht om het niet meer te hoeven ruiken.

The wolf and the gamesWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu