Hoofdstuk I

150 8 2
                                    

Donderdag 17 maart 2022

 Ik was geen vrouw die snel bang was, in welke situatie dan ook had ik mezelf altijd overeind weten te houden. In het jaar 2015 was de derde wereldoorlog begonnen die 5 lange jaren had geduurt. Er waren zoveel mensen gestorven, zoveel mensen waren verminkt en zoveel mensen leden nog steeds onder de armoede en ellende.

De mensheid was bijna twee derde van de hoeveelheid van voor de oorlog begon, kwijt. Dat ik al die jaren overleefd had bewees dat ik gelijk had dat ik iedere situatie kon overbruggen.

Toch was ik niet gek en wist dat ik niet met mijn leven moest spelen. Dat mijn boetiek deur open stond kon niets goeds betekenen.

Snel haalde ik mijn telefoon uit mijn handtas. Ergens waar ik blij mee was, was dat we nog alle informatica hadden van voor de oorlog. Toen de oorlog uitbrak had de overheid bijna alles plat gelegd, want ook via internet werd er veel geprotesteerd, georganiseerd en natuurlijk gehackt. Bekende hackers werden een van de grootste rebellen die bestonden, tot internet gecrached was en deze internet-rebellen nooit meer iets van zich lieten horen. Naast stroom waren internet en telefonisch bereik tegenwoordig gratis. Het enige wat men nodig had was een telefoon of computer. Hoe lang dit zou duren wist niemand, maar er was ook niemand die zich daar druk om maakte.

“Robert?” vroeg ik, toen een van mijn beste vrienden opnam.

“Eden? Wat is er?” hoorde ik een vermoeide stem aan de andere kant.

Ik had hem graag willen vragen waarom hij dacht dat er iets aan de hand was, misschien wilde ik hem wel gewoon voor de gezelligheid spreken. Toch was zijn vraag niet mis, er was wel degelijk iets aan de hand.

“Kun je naar de boetiek komen, de deur staat open en ik denk dat het de stadsmensen zijn.” zei ik.

Voor de zekerheid liep ik verder, als er nog iemand binnen was, zouden ze mij niet kunnen horen.

“Ik kom er aan.” met alleen die zin hing hij op en uit ervaring wist ik dat het niet lang zou duren of hij zou hier aankomen.

Het dorp waar ik in leefde, Saint Thopian, was al tijden niet meer voor de politici, noch het geld of de macht die ons eerder beheersten. De stadsmensen waren een veel groter probleem. In de stad hadden mensen niet voldoende grond om hun eigen groentes te kunnen kweken. Dorpen werden dus met regelmaat leeg geroofd, waardoor wij geen voedsel meer hadden om zelf de winter te overbruggen.

Nu ik wist dat Robert er aankwam had ik het lef om me weer om te draaien en terug te gaan naar de boetiek.

Langzaam en zacht opende ik de deur die nog op een kier stond. Snel keek ik even achterom, om te zien of er voldoende mensen op straat waren, zodat zij me zouden horen als ik zou gillen. Ik zag niet veel door de duister van de vroege ochtend, maar toch kon ik niet langer meer wachten.

Ik sloop het boetiek in en pakte het eerste wapen dat ik in handen kreeg wat een bezem bleek te zijn. Ik keek achter de balie of er iemand verstopt zat, maar zag niets, net zo min als onder de grote ronde tafel vol bloemen. Het zag er niet uit of er iets gestolen was. Gekalmeerd zette ik de bezem tegen de balie aan, deed het licht aan en pakte mijn oude mobiel weer tevoorschijn zodat ik Robert af kon bellen.

Ondanks dat ik geen gevaar meer verwachten liep ik voor de zekerheid toch naar achteren, waar een werkplek was om de kransen en boeketjes te maken. Achter de deur was een mini-keukentje om te kunnen pauzeren en eten.

Ik opende de deur naar het keukentje en deed de lamp aan. Zonder op te kijken toetste ik Roberts nummer al in. Toen ik op keek zag ik een slapende man van middelbare leeftijdop de grond liggen onder een vies gekreukelde vest.

Three Golden RingsWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu