Hoofdstuk 2

379 19 9
                                    

Arwen woont in een alleenstaand huis, toch een heel stuk van de stadskern vandaan. Het was niet haar idee om zo ver van de winkelstraten te gaan wonen, dat had ze luid en duidelijk en meermaals meegedeeld toen ze met Liam ging samenwonen.

Er is niet veel speciaals aan de voorgevel, een lichtbruine steen, donkere deur en raamlijsten in éénzelfde donkere tint. De uitstraling is sober, maar huiselijk, totaal het tegenovergestelde van alles waar mijn beste vriendin voor staat.

Onder de carport aan de rechterzijde staat één auto, Arwens auto. Liam zal nog niet thuis zijn. Typisch Wen, dacht ik, vragen om al te komen wanneer haar man nog niet thuis is.

Met mijn fiets aan de hand, loop ik naar de houten poort aan de andere zijde van het huis, die naar de achtertuin en het daarbij aangesloten terras leidt. De poort zit niet op slot – volgens mij heb ik die nog nooit gesloten geweten –, dus krijg ik hem met gemak open. Ik zet mijn fiets net achter het hek tegen de muur.

Ik twijfel even of ik aan de voordeur aan zou bellen, maar besluit niet de moeite te doen en ga gewoon langs de achterdeur. Zo kom ik in het washok naast de woonkamer terecht. Het is een klein kamertje met slechts het hoogst nodige: twee wasmanden, een wasmachine en een droogkast.

De woonkamer ziet er iets levendiger uit, met twee blauwe muren en twee witte, een heleboel foto's van Arwen, Liam en hun kat en een verschrikkelijk grote televisie tegenover de grijze driezitzetel. De eetkamer sluit zich bij de woonkamer aan met slechts twee halve muren die de ruimtes van elkaar scheiden.

Aangezien ik nog geen glimp van mijn beste vriendin heb opgevangen, roep ik, zo serieus mogelijk: 'Schat, ik ben thuis!'

Waarop zij, vanop een afstandje, antwoordt: 'In de keuken, liefste!'

Oh nee, denk ik dan, zeg me alstublieft dat Arwen niet zelf gaat koken.

Wanneer ik de keuken binnenkom, zie ik Wen, met haar linkervoet onder haar rechterbovenbeen, op het marmeren aanrecht naast de koelkast zitten. In haar linkerhand houdt ze een zwarte stift, die ze aan het gebruiken is om, met het puntje van haar tong tussen haar tanden, op de onderkant van haar rechterpols te tekenen.

Ze heeft een witte crop top aan zonder mouwen en met een relatief hoge hals, een highwaisted zwarte jeans met gaten bij de knieën – die er bijzonder pijnlijk uitzien met al die draadjes – en korte witte sokken. Rond haar nek kan ik een zwarte choker zien zitten, waaraan een klein diamantje bungelt.

Ik slik even en bijt op het puntje van mijn tong. Ze ziet er verschrikkelijk mooi uit.

Om mijn aandacht even af te leiden van haar uiterlijk – en daarbij het feit dat ze getrouwd is, wat ik de laatste tijd schijnbaar veel vergeet – kijk ik de keuken rond. Buiten wij twee is er niemand in de kamer, hoewel er wel al verschillende groenten, vlees, potten, pannen, messen en snijplanken gereed liggen om aan het eten te beginnen.

Met een lichte frons open ik mijn mond om er een opmerking over te maken, maar Arwen begint al met haar hoofd te schudden voor ik nog maar iets heb kunnen uitbrengen.

'Secondje nog, Hood. Je gaat niet dood als je even geen aandacht van me krijgt.'

Nog voor ze klaar is met spreken, heb ik mijn armen al over elkaar geslagen en mijn lippen stijf op elkaar gedrukt. Aandacht, moet zij zeggen.

Twee minuten later springt ze van het aanrecht. Haar rode haar, dat ze voor de verandering eens los draagt, gaat daarbij alle kanten op. Ze glijdt bijna uit over de vloertegels, maar weet zich nog op tijd vast te grijpen aan het marmeren blad van het keukeneiland. Zodra ze goed en wel op beide benen staat, werpt ze een grijns op mij.

Wanneer het sneeuwtWhere stories live. Discover now