8. Onbekende kerel

2.1K 121 30
                                    

Ik zag Jurgen staan. Een klein meisje rende naar hem toe. Ze sprong toen ze dicht bij hem was. Jurgen ving haar makkelijk op en draaide een rondje met haar. Het meisje slaakte een verrast maar vrolijk kreetje. Daarna zette Jurgen haar weer neer. Hij keek glimlachend op haar neer. 

Ze zagen er allebei zo gelukkig uit.

Ik zag een man en een vrouw aanlopen. Ik herkende ze als mijn ouders. Het meisje rende naar ze toe met opengesperde armen. Jurgen liep lachend achter haar aan. Het meisje gaf haar ouders een knuffel. Toen Jurgen bij hen kwam knuffelden ze met zijn vieren. 

Ze zagen er alle vier zo gelukkig uit.

Het beeld veranderde. Ik zag mijn ouders. In een kantoor. Ze waren aan het praten met een man. Er stond iemand in een hoek van het kantoor, in de schaduw. De man zei iets. Ik kon het niet horen. Ik zag de gezichtsuitdrukkingen van mijn ouders veranderen. Ze waren al achterdochtig, maar nu ook verdrietig.

Ze zagen er allebei zo ongelukkig uit.

De man ging weg. Hetzelfde geldt voor de schaduwfiguur. Ze vertrokken, maar de schaduwfiguur bleef in de schaduw. Het meisje en Jurgen liepen binnen. Hetzelfde meisje als eerst. Mijn ouders begonnen te praten. De gezichtsuitdrukkingen veranderden.

Ze zagen er allemaal zo ongelukkig uit.

Het beeld veranderde weer. Dit keer splitste het beeld zich in tweeën. De rechterkant was een kamer. Met een meisje. De linkerkant was ook een kamer. In die kamer zat Jurgen. Ze hadden dezelfde gezichtsuitdrukking.

Ze zagen er allebei zo emotieloos uit.

Het beeld splitste zich nog een keer. Er kwam een derde beeld bij. Een keuken, met mijn ouders. Mijn vader stond voor mijn moeder, in een beschermende houding. Hij keek om zich heen, maar zag niets. Hij ontspande langzaam en draaide zich om. Hij nam mijn moeder in zijn armen. Mijn moeder keek naar hem op. Mijn vader keek op haar neer. Ik vergeleek de drie beelden.

Ze zagen er allemaal zo emotieloos uit. 

Het beeld veranderde weer. ik wilde niks meer zien. Ik sloot mijn ogen, maar het had geen nut. Ik zag hetzelfde met ogen dicht. Het beeld was troebel. Ik kon het niet goed zien. Langzaam werd het beeld helderder. Ik kon dingen onderscheidden. Ik zag een vuur. En een bos. En mensen.

En mezelf.

In het vuur.

Maar ik verbrandde niet. Ik stond daar. In mijn element. Ik hief mijn arm op en meteen volgde er een vuurzee. De vlammen volgden mijn bewegingen. Ik stak mijn hand naar rechts. Meteen breidde het vuur zich naar rechts uit. Ik deed hetzelfde met links. Het vuur deed hetzelfde naar links. En ik genoot. Ik genoot ervan. Ik genoot van de mensen die voor me stonden in doodsangst. Van het vuur. Van de macht die ik had.

En ik vond het totaal niet erg als ik ze nu zou vermoorden.

Maar deze ik wel. De ik die ik echt ben wel. Ik vind het verschrikkelijk. Ik zag alles van bovenaf. Ik probeerde naar beneden te komen. Maar het had geen nut. Hoe erg ik ook schopte of sloeg of naar beneden probeerde te vliegen, het hielp niet. Het hielp allemaal niets. Ik was machteloos. En het was geen prettig gevoel. 

Ik keek naar mezelf op. Ik zag de grijns op mijn eigen gezicht. Ik keek angstig terug. Ik hief mijn arm op met kracht. En de vuurzee kwam mijn kant op. De vlammen probeerden me te raken. Ik was bang. Ik was aan het schreeuwen en roepen en smeken en vragen om vergeving. Maar het had geen nut. De vuurzee kwam. En ik was bang. Ik sloot mijn ogen nog een keer. Het had weer geen nut. 

Why do I have a mate?Onde as histórias ganham vida. Descobre agora