Een jongetje sloeg hem tegen zijn rug.

De wachter deinsde geschrokken vooruit, keerde zich om en keek de groep kinderen, die het nu uitschaterden van het lachen, met een verontwaardigd gezicht na.

'Snotneuzen!' Riep hij.

Één van de kinderen draaide zich vlug om voor hij weer weg stoof. Hij miste een voortand. 'Flikker op!'

De man keek naar Kissa alsof hij wilde checken of zij net zo verbaasd was als hij, maar dat was ze niet; de meeste mensen hier hadden een hekel aan iedereen die een uniform droeg - en dan vooral aan iedereen die een uniform met gouden knopen droeg. Kissa zag dat een paar mensen aan het staren waren. Het gebeurde bijna - nee: nooit - dat er welgestelde mensen door de Karkassen heen liepen en tegen een straatrat begonnen te praten. Ze voelde zich een beetje opgelaten.

De man trok zijn kleren recht en schraapte zijn keel. 'Oké. Kom mee.'

De tocht richting het Wadiwachters was zachtgezegd één van de meest vreemde ochtendwandelingen die Kissa ooit had gehad. Begeleid door twee mannen in uniform, liep ze door de straten heen, met haar ogen naar de aarde en een hoofd dat maar bleef stressen over iedereen die haar na staarde en wat haar te wachten stond in het Wadiwachters. Daarbij voelde ze zich doodsbenauwd; doodsbenauwd omdat ze nu in het bijzijn was van mensen die werkten voor "de rijken". Ze had in de laatste paar dagen twee keer een briefje gekregen. Ze had ze allebei versnipperd in het water, had ze niet eens laten lezen door Ope. Ze wist namelijk wat er op zou staan, maar ze wilde zich daar niet druk om maken. Het zou vanzelf wel stoppen. Ze zouden ooit toch wel door krijgen dat ze niet kon lezen?

Kissa's maag leek te prikkelen van de zenuwen toen ze de straat in sloegen waar het Wadiwachters neer was gezet. Het was een groot, massief gebouw dat zo dominant in de stad geplaatst stond dat de structuur van de straten er op afgesteld was. Het leek haast op een soort plein te staan; een plein met enorme hekken die met scherpe punten de lucht in torenden.

Een wachter stond bij de hekken. Daarachter zag Kissa een paar leerlingen in uniform rondlopen die van het Wadiwachters waren. Kissa vermeed het Wadiwachters gebouw als straatrat altijd. De leerlingen waren gemeen, riepen dingen naar je hoofd en scholden je uit voor de lol. Haar maag leek zich dan ook om te keren toen de wachters halt hielden voor de hekken. Ze zag een paar leerlingen kijken; kijken met haviksogen, klaar om haar als de vluchtende rat die ze was te verslinden.

'Orders van Vitum Onyx.' Zei de ene wachter tegen de wachter die bij de poort stond.

Die wachter leek niet erg blij met haar komst. Zijn ogen gleden uitgebreid over haar heen: van top tot teen en weer terug. Bij elke seconde die voorbij ging, groeide er een stukje afschuw in zijn blik bij. Hij rukte de enorme speer in zijn hand haast geërgerd aan de kant en opende de deur toen als een peuter die met een slecht humeur naar zijn kamer werd gestuurd.

Maar hij sprak geen woord.

Kissa had het gevoel dat haar benen aan de stoeptegels waren vastgelijmd toen ze moest gaan lopen. Paniek steeg naar haar hoofd. Ze had hier nog helemaal niet aan gedacht: aan het feit dat zij zich als straatrat tussen deze mensen zou moeten gaan bevinden als ze naar de Robijnenburcht zou vertrekken. Ze wist helemaal niet of ze dat wel wilde.

'Loop.' Zei één van de wachters toen.

Kissa keek haastig achteruit en kwam toen vlug in beweging. Haar hart bonkte toen ze haar eerste stap in het Wadiwachters zette. Ze zag dat de blikken van de leerlingen haast verontwaardigd vertrokken. Vlug sloeg ze haar ogen naar de grond.

Het was best wel vreemd dat ze nu op deze stenen liep; die verboden stenen die in haar kindertijd niets meer dan een droom leken. Dat was nog voor Sergio's bitterheid geweest, voor zijn haat richting de mensen die hier liepen. Als kind hadden zij, Sergio en Ope altijd gedroomd om hier naar school te gaan, om te vechten met de enorme glanzende zwaarden die de leerlingen hier droegen. Naarmate de jaren waren verstreken, waren die dromen vervaagd. Kissa besefte zich dat zij als meisje en straatrat vrijwel geen begin had om ooit ook maar in aanraking te komen met die school. Over de jaren heen was er soms wel eens een Vitumsdochter die hier zat, maar over het algemeen was het niet gebruikelijk dat meisjes naar deze school gestuurd werden. Die werden geen drakenjager, geen kapitein of krijger. Kissa had zich dat vroeger nog niet echt beseft, maar hoe meer Sergio de rijken was gaan haten, hoe vaker haar dat verteld was. Altijd al was Ope degene die nog het meeste hoop had kunnen houden om hier ooit terecht te komen. Allemaal hadden ze zich echter snel genoeg gerealiseerd dat hun hoop nutteloos was. Dromen was leuk; de realiteit niet.

PerimusWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu