Hoofdstuk 3

455 33 3
                                    

"Kijk uit!" hoor ik nog voordat mijn lichaam hard een andere richting op vliegt. Mijn hoofd komt met een harde klap tegen de muur aan, een stekende pijn gaat door mijn schedel heen, het is te merken dat mijn zicht wazig word maar voordat het belemmerend word herstelt het weer.

Al snel zie ik het witte wezen pogingen doen om de zwarte gedaante met de bekende rode ogen uit mijn buurt te houden. Vreemd genoeg voel ik geen enkele vorm van angst door mijn lichaam heengaan, maar als het zwarte beest dichter naar me toe komt en zijn witte hoektanden laat zien deins ik achteruit. De stekende pijn in mijn arm neemt toe, al snel schieten mijn ogen naar de grote zwarte staaf die vastzit in mijn arm. Ik bijt op mijn lip en staar naar het ding dat duidelijk niet in mijn arm thuis hoort. Met een snelle ruk trek ik het ding uit de open wond en kijk op. Zonder na te denken neem ik een stap naar de gewelddadige scène

Ik leg mijn hand op het ding en trek hem met een harde ruk uit mijn arm, de wond brand door de plotselinge druk, maar echt heel veel pijn doet het niet. Iets wat vrij wonderbaarlijk is omdat de staaf letterlijk mijn arm gepenetreerd heeft en dus al het weefsel heeft aangetast.
Zonder aarzeling loop ik richting de jongen en de zwarte gedaante, langzaam begint de angst mijn lichaam te vullen. Mijn ademhaling word zwaarder met elke stap die ik dichter bij het zwarte beest zet, ergens binnenin me vraag ik me af wat het precies met me wilt, en waarom precies ik en niet de jongen die in een raar iets veranderd, maar ergens wil ik er gewoon vanaf zijn. Ik houde de zwarte staaf stevig vast met de scherpe punt naar voren en voordat ik het weet plant ik de staaf in het voorhoofd van het ding. Hij valt terplekke neer op de grond, zijn rode ogen houden de mijne nog even vast voordat ze sluiten,

Een ruis val energie en opluchting gaat door mijn lichaam heen, hij is dood, het is voorbij. Ik blijf gefocused op het zwarte lichaam, rood bloed druppelt langs de wond over zijn zwarte huid het witte tapijt op. Al snel vertragen mijn ademhaling en hartslag en verdwijnt de adrenaline uit mijn lichaam. Heel even sluit ik mijn ogen en kijk daarna weer strak naar het wezen. Uit het niets schiet het lihaam omhoog en grijpt naar me, ik slaak een kreet en klem me vast aan de jongen die naast me is komen staan. Bijna gelijk valt het lichaam compleet levenloos op de grond, de jongen naast me grinnikt even om mijn reactie, zijn grijns is veels te groot.

"We moeten je onderdak geven" zegt hij. Ik frons naar hem. "Als je hier blijft is het niet veilig voor je" vult hij aan, iik schud mijn hoofd en wijs naar het wezen.
"Je verblijft bij mij thuis" hij negeert mijn gebaar, pakt mijn arm vast en neemt me mee, weg van het feest.

"Nee, dat kan niet. Mijn ouders, mijn vriendinnen, ik heb gewoon school en dalij-"
"Ze hoeven niks te weten, het is te gevaarlijk als ze er vanaf weten". Al snel beslis ik dat het het beste is als ik gewoon zwijg en alles over me heen laat komen, echter steekt er nog 1 vraag; "Wat als iemand dat zwarte wezen ziet?"
Ik krijg geen reactie, hij loopt gewoon strak door met een stevige grip om mijn arm heen.

Hij sleurt me mee door de grote gang in het huis, aan het einde van de gang bevind zich een groot raam waar makkelijk een persoon heen zal kunnen klimmen. De jongen stopt bij het raam en knikt in die richting.
"Klim erdoorheen" zijn de woorden die hij uitspreekt, de woorden die ik al had verwacht. Ik protesteer tegen zijn eis, maar al snel zie ik hoe zijn blik veranderd naar iets donkers, iets killer dan eerst.
"Eer-" begin ik maar ik word onderbroken door een kreet. Mijn ogen schieten naar het raam aan de andere kant van de gang. Zwarte wezens kruipen door het kozijn en kruipen met een snelle vaart over het dak naar ons toe.
"Oh mijn god" zijn de enige woorden die ik langs de brok in mijn keel naar buiten kan krijgen. In een handomdraai springt de jongen sierlijk uit het raam en komt handig op zijn handen en voeten neer. Hij strekt zijn armen.

Ergens diep in me wil ik niet springen, bang dat ik iets breek en alsnog niet wegkom, bang om mijn vriendinnen achter te laten in dit vervloekte huis. Maar ik weet dat ik moet. "Springen, ik vang je. Tenzij je dood wilt dan blijf je lekker daar" zijn de woorden waarna ik sprong. Adrenaline gaat door mijn lichaam net als hoe de wind door mijn lange haren heen gaat, ik focus op het raam dat steeds verder weg van mij gaat. Opeens kom ik neer in 2 zachte armen. Ik kijk naar de jongen die me grijnzend aankijkt. Als ik weer een kreet hoor kijk ik naar het raam. Zwarte wezens klimmen over de buitenkant van de villa. Ik twijfel geen moment en begin naar de auto van Emily te rennen. De jongen fronst en achtervolgt me.

Als ik 1 minuut later ben aangekomen bij de auto branden mijn longen. Ik hijg goed hoorbaar. Ik zoek Emily's reserve sleutel in mijn broekzak. Weer hoor ik een ijzige kreet vanuit de verte. Ik kijk angstig achterom. 'Schiet op!' gilt de jongen. Ik vis de sleutel uit mijn zak en open de deur. Snel stop ik de sleutel in het contact en draai hem om. Met mijn voet druk ik het gaspedaal in en rijd ik naar mijn huis. 'Waar gaan we heen?' vraagt de jongen die achterom kijkt. Ik kijk in de spiegel om te kijken of we achtervolgd worden. 'Kleren ophalen' zeg ik snel. 'Mij is het goed als je maar opschiet' zegt de jongen die naar achteren wijst. Opnieuw kijk ik in de spiegel. Ik zie 2 rode ogen in de verte. Ik zucht en verhoog de snelheid van de auto. Met 200 kilometer per uur scheur ik door de straten. Als ik zie dat het wezen weg is sla ik de hoek om. 'We zijn er' zeg ik. Ik spring uit de auto en schop loop naar mijn huis. Ik neem niet de moeite om naar mijn sleutels te zoeken, ik bonk hard met mijn lichaam tegen de deur. Een scheut van pijn gaat door me heen. Ik bedek mijn oren als de deur tegen de muur knalt. Het alarm gaat af maar ik negeer het. Ik ren naar binnen en pak een tas. Ik prop er een paar broeken, shirt, ondergoed, schoenen en een jas in. Ik ren de trap af en stap in de auto. De jongen is al die tijd blijven zitten. Ik gooi de tas op zijn schoot. 'Waarheen?' vraag ik terwijl ik begin te rijden. Hij geeft me de instucties die ik netjes opvolg. Ik frons als we bij een verlaten pand aankomen. Als we uitgestapt zijn gooit de jongen de tas naar me toe. Ik kijk in zijn grijze ogen die me bestuderen. 'We moeten je arm hechten' zegt hij. Ik kijk naar mijn bebloede arm.

De jongen stopt een sleutel in het sleutelgat en opent de deur. Ik loop achter hem aan naar binnen met de tas tegen me aan geklemd. Hij stopt en maakt de deur met verschillende sloten dicht.

'Krijg ik nu eindelijk antwoorden?' vraag ik. De jongen zucht en draait zich om. 'Vraag maar raak' zegt hij. Ik gooi de tas neer en loop naar hem toe. 'Wat ben je?' vraag ik.

Zijn ogen vermoorden me*Herschrijven*Where stories live. Discover now