Hoofdstuk 5

2.1K 56 4
                                    

Kreunend word ik wakker. Mijn hoofd bonkt, en alles stinkt naar brand. Gadver.

Ik kom steunend overeind, en kijk de kamer rond. Ik lig op een bed, een hemelbed nog wel, in een mega grote kamer. Alles heeft een roodachtige gloed, waar ik ook kijk

Waar ben ik?

Ik sta op, terwijl ik de duizeligheid probeer te negeren. Na een minuut diep in en uit te ademen, loop ik naar de deur. Die veel verder weg lijkt te zijn dan gedacht. Ik graai naar de deurknop, en trek er aan. Geen beweging. Ik duw tegen de deur, precies het zelfde effect. Ik begin op de deur te slaan.

‘Hé! Laat me hier uit!’

Ik roep net zo lang tot dat het weer zwart voor mijn ogen word. Ik laat me met gesloten ogen neerzakken tegen de deur.

Hoe kom ik hier uit? De deur is op slot, en er zijn verder geen ramen, natuurlijk niet.

Ik open mijn ogen. Misschien vind ik iets in de kamer waarmee ik kan ontsnappen. Alles is beter dan als een zielig hoopje tegen de deur te leunen.

Ik snap dondersgoed waarom Narian me ontvoert heeft. Hij wil dat ik de vrouwen bevrijd. Ik weet niet hoe hij denkt, of hoe zij denken wat ik denk, dat was ik toch al van plan. Maar goed, daar schiet ik nu niks mee op.

Ik probeer niet te denken aan waar ik nu opgesloten zit terwijl ik de kamer rond speur, naar iets wat me kan helpen me te ontsnappen. Ik word wanhopiger naarmate het me meer en meer duidelijker word dat ik niks kan vinden.

Met een ruk sta ik stil. En stel dat ik kan ontsnappen. Dan ben ik alsnog in de Hel, afgesloten van mijn broers en de Hemel. Zij kunnen mij niet vinden in de Hel, dat is niet hun gebied. Net zoals ze mij niet kunnen weten of ik in gevaar ben. De Hel houd dat allemaal tegen.

Ik loop met een vastberaden gezicht naar de deur.

‘Narian! Doe verdomme die deur open!’

Ik ben in de Hel. Dan mag ik ook vloeken, en trouwens na wat ik allemaal heb gehoord is God schijnbaar ook niet zo ontzettend lief. Natuurlijk wou hij ons helpen, ons volk beschermen. Maar toch.

Na een half uur roepen, word eindelijk de deur opengetrokken. Ik val voorover, de duizeligheid komt met een klap terug.

Twee sterke armen vangen me op. Ik kijk omhoog, recht in het grijnzende gezicht van Narian.

Ik ruk me los, en kijk hem woedend aan, de duizeligheid alweer negerend.

‘Waarom ben ik hier. Wie geeft jou het recht mij hier op te sluiten!’

Hij kijkt me alleen maar geamuseerd aan.

‘Geef antwoord!’

Ik weet dat ik me nu straal voor gek zet, maar zoals ik al zei die jongen heeft iets over zich heen waardoor ik me anders gedraag dan normaal.

‘Je bent nog knapper als je boos bent, weet je dat?’

Hij zit met me te spelen. Ik zie het aan zijn brutale blik in zijn ogen, en zijn grijns.

Opeens ben ik rustig nu ik zijn spel door heb. Hij vind het maar wat leuk als ik tekeer ga.

‘Best, dan zeg je niks.’

Ik kijk hem kalm aan, maar vanbinnen kook ik.

Ik sla mijn armen over elkaar heen, en kijk hem afwachtend aan.

Zijn gezichtsuitdrukking verandert.

‘Slim.’

Nu is het mijn beurt om naar hem te grijnzen.

We staren elkaar aan. Hij verbreekt als eerst het oogcontact.

Zonder waarschuwing pakt hij me bij mijn arm, en trekt me mee. Ik probeer me los te rukken, maar hij is veel te sterk.

‘Waar gaan we heen?’

‘Naar de rest van de familie.’

Die zin zorgt er voor dat ik nog harder probeer om los te komen. Maar het helpt niet. We stoppen voor de deur, en Narian kijkt me serieus aan. Ik probeer boos terug te kijken, maar ik kan mijn angst niet verbergen.

‘Geen zorgen. Ze gaan je niet vermoorden. Nog niet.’

Met die woorden duwt hij de deur open, en trekt mij mee naar binnen.

------------------------------------------------------------------------------------------

Kort hoofdstukje, ik weet het. Maar het lukt me niet om heel veel in een keer te schrijven, en ik ben alles ook aan het improviseren xD

Ik hoop dat jullie het leuk vonden! Volgend deel zal snel volgen!

XBritt

Miah, de engelWhere stories live. Discover now