Deel 21

299 12 5
                                    

Ik zit rechtop in mijn bed. 'Rust maar wat uit' zei Daan, maar dat lukt me niet. Ik kan niet stoppen met denk aan de jongens. Ik heb het verneukt. Niet alles voor mezelf, maar ook voor hun. 'Oké, ik zal even de kamer uit gaan.' Zegt Daan en hij stapt de kamer uit. Nu is het moment. Ik moet het ze zeggen.

Ik denk terug aan het gesprek in het kamertje. Ik moet het tegen ze zeggen. De jongens zijn de enige die me kunnen helpen. Weer is het stil. Ik kijk voorzichtig de kamer rond. Ik kijk kwade witte muren en de schilderijen. Dan valt mijn oog op een wit kastje in de hoek van de kamer. Het is een camera en hij staat aan, want er komt een rood knipperlichtje vanaf. Ik kan het niet zeggen. Niet met woorden.

Ik laat mijn hand onder de tafel zakken. Ik zoek zo onopvallend mogelijk met mijn hand naar de hand van Koen. Het lukt. Voorzichtig pak ik zijn hand vast. Vol verbazing kijkt hij op. Ik schenk hem een klein glimlachje.

Het word inmiddels al weer donker. Ik stap mijn bed uit en loop naar de wasbak in mijn kamer. Ik gooi wat water in mijn gezicht en kijk mezelf aan in de spiegel. Het is nog niet te laat, bedenk ik me ineens. Ik kan het nog fixen. Ik kijk naar het raam in mijn kamer. Maar dan moet ik het wel nu doen.

Ik trek een goede spijkerbroek, een T-shirt en een jasje aan. Ik stap in mijn schoenen en strik mijn veters.

Ik open voorzichtig het raam. Ik tuur langs het gebouw. Best hoog. Ik schud de gedacht snel van me af. Ik kijk naar de rechterkant van het gebouw. Alsof het zo had moeten zijn. Langs het hele gebouw zit een balk, daar kan ik overheen lopen. Aan het eind van het gebouw is een brandtrap. Via die trap kan ik naar beneden.

Ik haal diep adem. Dit moet allemaal wel snel gebeuren. Ik loop naar mijn kast en pak een trui. Voorzichtig leg ik de trui op mijn bed. Ik vouw de trui open en zie mijn pistool. Ik pak hem voorzichtig vast. Even kijk ik erna, dan berg ik mijn pistool op. Ik klem het pistool tussen mijn rug en de rand van mijn broek. Ik laat mijn jasje eroverheen vallen. De extra kogels stop ik in mijn jaszak. Mijn telefoon stop ik in mijn kont zak. Als laatst zet ik een beanie op. 'Nu kan de chaos beginnen.'

Ik trek de pleister die mijn infuus beschermd van mijn hand af. Ik trek de naald van mijn infuus uit de rug van mijn hand. Ik haal even diep adem. Nu nog de monitor.

Ik voel aan de plakkers op mijn lichaam. Ik moet snel zijn. Zodra ik 1 van de plakkers van mij lichaam aftrek, gaat de hartmonitor piepen, want de monitor denkt dan dat er iets mis is met mijn hart. De dokters en verpleegkundige krijgen dan ook een melding. Ze moeten dan meteen naar mij toe komen om alles te checken.

Ik haal nog 1 keer diep adem. Ik pak met beide handen een plakker vast. Ik tel voor mezelf af. 3, 2, 1. Ik trek de plakkers snel van mijn lichaam af. Zodra de eerste plakker van mijn lichaam af is, begint de monitor inderdaad te piepen. Snel trek ik alle 6 de plakkers van mijn lichaam af. Ik laat de snoeren en plakkers op de grond vallen en sprint naar het raam toe. Ik klim snel uit het raam en stap op de balk. Dan schuif ik het raam weer dicht.

Voorzichtig balanceer ik over de balk. Ik hou me vast aan de raamkozijnen. Het is inmiddels al donker geworden. Eindelijk kom ik bij de brandtrap aan. Ik klim over het hekje en zucht diep uit. Ik kijk naar het raam waar ik net uitgeklommen ben. Ineens gaat het raam open en komt er een hoofd uit. Ik verstop me achter de muur, maar ik ben net te laat. 'Ze is uit het raam geklommen!'

Ik ren snel de brandtrap af. Aan het eind van de trap zit een hoog hek. Ik klim met veel moeite op het hek. Ik spring van het hek af en beland met beide voeten in het gras. Ik krijg een lach op mijn gezicht. 'Ik ben vrij.'

De lach verdwijnt snel van mijn gezicht. Ik hoor harde voetstappen op de brandtrap. Ik kijk goed om me heen en schrik van de hoeveelheid mensen die op me af komen rennen. Zonder na te denken begin ik zelf ook te rennen. Ik weet precies waar ik heen moet.

Ik word gevolgd door een hoop mensen. Ik moet ze kwijtraken, denk ik. Ik besluit het bos in te rennen en het heeft succes. Ik raak de mensen even kwijt. Ik loop in het donker door het bos. Een gevoel van angst bekruipt me. Ik loop snel door denkend aan de jongens.

Ik word ineens uit mijn gedachte gerukt door een sirene. Ik luister goed naar de sirene, het is een ambulance. In de verte zie ik het blauwe knipperlicht. Ik wil me omdraaien, maar achter me zie ik ook een blauw knipperlicht.

Ik loop op het blauwe knipperlicht af. Ik kom zo dichtbij dan ik mensen kan horen praten. Ik verstop me snel achter een bosje. Ik hoor de stem van Daan. Ik adem diep in en uit. Ik denk na. Waarom willen ze mij zo graag vinden?

'We gaan het bos is!' schreeuwt een man. Ik hoor voetstappen overal om me heen. Ik moet nu weg.

Ik sta op en begin te rennen. 'Daar is ze!!!' Hoor ik achter me. Ik kijk niet om. Ik ren de weg op. Ik moet hier weg!

De sirenes komen steeds dichterbij. De blauwe knipperlichten schijnen door de donkere nacht. Ik moet ze kwijtraken, anders breng ik iedereen in gevaar. Er komt een plan in me op, maar het is absoluut geen goed plan.

Ik stop met rennen, ik ben kapot. Hijgend sta ik midden op de weg. De ambulance stopt recht voor me en voor ik het weet word ik omsingeld door medewerkers van het ziekenhuis, althans mensen die doen alsof ze in het ziekenhuis werken. 'Kom op Roos. Ik weet dat je in de war bent, maar je moet echt nog even herstellen.' Zegt Daan. Ik kijk hem recht in zijn ogen aan en ik zie dat hij liegt. 'Kom alsjeblieft terug naar het ziekenhuis.' Zegt hij op een lieve toon. Hij steekt zijn hand naar me uit.

Ik kijk naar zijn hand. Dan kijk ik weer in zijn ogen. En terug naar zijn hand. Ik voel met mijn hand achter mijn rug. Ik voel het pistool. Ik denk terug aan Melissa. Ze was bang om het pistool te gebruiken. Ik leg mijn hand op haar schouder. 'Schiet dan alleen bij zelfverdediging.' Ik gris mijn pistool achter me vandaan en schiet Daan in zijn buik. Bloedend valt hij op de grond.

De andere medewerkers pakken een geweer erbij, maar ik ben sneller. Ik schiet ze allemaal. Dan draai ik me om en ren ik weg. De bosjes in.

Ik ben dichtbij. Heel dichtbij. Ik zie de oprijlaan al. Ik zie de lichten vanuit het huis. Het pistool zit weer veilig in mijn broek. Ik loop om het huis heen naar de achterdeur. Ik schrik als ik ineens een figuur het huis uit zie lopen. 'Iedereen een biertje?' Vraagt het figuur. Ik herken die stem. Mijn gezicht licht op als ik realiseer wie het is.

Ik loop op hem af. 'Rob?' Vraag ik vol hoop. Hij draait zich verschrikt om. 'Roos?' Zegt hij vol verbazing. Ik begin te lachen. De vlinders zijn weer terug. Even laat ik alles los. Alle problemen, alle leugens. 'Wat doe je hier? Hoe ben je hier geko-'. Ik laat hem zijn zin niet afmaken. Ik loop naar hem toe. Ik ook zijn gezicht met beide handen vast en plant mijn lippen op zijn lippen. Het voelt zo goed, zo fijn, zo vertrouwd.

Ik laat los van de zoen. Hij kijkt me verbaasd aan. 'Ik- ik dacht dat je ons vergeten was.' Zegt hij stotterend. 'Hoe kan ik jullie nou vergeten?' Zijn ogen lichten op. Hij legt zijn hand op mijn rug en voelt het pistool. Hij haalt zijn wenkbrauw op, maar begint snel te lachen. 'Gek!' Zegt hij lachend. Hij pakt mijn heupen en trekt me naar zich toe. Ik voel zijn zachte lippen weer op de mijne. 'Ook een pilsje?' Vraagt hij als hij me weer los laat. 'Zekers!'

Jaja, weer een deeltje af. Ik zet dit deel nu online, omdat ik oprecht geen zin heb in huiswerk. Ik heb morgen een presentatie en ik moet nog fk veel doen. Ik heb er zooo geen zin in. Maar ja, het moet :(

Deze keer heb ik ff geen cliffhangertje gedaan :)

Mensen het volgende deel is het laatste deel. Spannendddddd!! Bereid je voor...

De groeton

Waarom jij altijd? // bankzittersWhere stories live. Discover now