Hoofdstuk 8

81 11 16
                                    

Ik vond in Dakota een gesprekspartner. Geen vriendin, geen vertrouwenspersoon, slechts een gesprekspartner. Ik durfde haar niet te vertrouwen, want mijn vertrouwen was niet alleen door Odin, maar ook door haar geschaad. En ondanks haar cryptische woorden van die eerste nacht, en het vertrouwen wat ze in mij leek te stellen, weigerde ik om naar haar toe te groeien.

Dat weerhield Dakota er niet van om te doen alsof er niets aan de hand was. Alsof we niet beiden gevangenen waren op dit schip.

De blonde vrouw zette een glas water voor mijn neus, waarna ze zelf ook op het dek ging zitten.

'Ben je al wat meer te weten gekomen?' vroeg ze, terwijl ze voorover leunde.

Haar donkere ogen gleden gretig over het papier wat tussen ons in op de houten planken lag. Alsof ze verwachtte dat ik in de tien minuten die het haar had gekost om benedendeks drinken te halen en nu de hele kaart ontrafeld zou hebben.

De warme zomerwind speelde met mijn losse haren, woelde er doorheen als een liefkozende streling van een geliefde. Ik deed mijn best om de gezichten die zich op mijn netvlies vormden buiten te sluiten. Daarom focuste ik mij op mijn kleren, die ook getart werden door de wind. Dakota had mij een tuniek en een broek van haarzelf geleend. Aangezien ik een paar centimeter korter was, zat het hier en daar een beetje wijd. Desondanks paste het een stuk beter dan de theaterkleding die het na drie dagen aardig begon te begeven.

'Nee,' gaf ik uiteindelijk toe, 'maar ik weet zeker dat we er bijna zijn.'

Ze lachte zachtjes en keerde haar gezicht naar de zon. Opvallend genoeg was dat hetgeen wat ze vaakste deed. Buiten het assisteren bij de bereiding van de maaltijden en af en toe het roer overnemen om, voerde ze vrij weinig taken uit. Toen ik haar ernaar had gevraagd, had ze me enkel spottend aangekeken en verklaard dat ze absoluut geen dekken ging schrobben. Schijnbaar had iedereen daar genoegen mee genomen.

Terwijl Dakota van de zon genoot, observeerde ik het symbool waar ik mij het laatste uur op blind aan het staren was. Verschillende bemanningsleden manoeuvreerden zich langs ons op terwijl ze het schip klaarmaakten om aan het einde van de middag te kunnen aanmeren in Andrios. Hun gestaltes wierpen schaduwen op de kaart waardoor ik constant afgeleid werd.

'Vrouwen lopen altijd in de weg,' hoorde ik een van de passerende mannen mompelen.

Mijn hoofd schoot omhoog en ik zag dat Dakota ook direct kaarsrecht zat. Nog voordat ik kon nakijken wie de woorden had gesproken, snoof Dakota.

'Wat zei je daar, Aron?' riep ze de man na.

De man van wie ik vermoedde dat hij Aron was, stopte met lopen en draaide zich naar Dakota toe. Er stond een kleine, spottende glimlach op zijn gezicht.

'Je hoorde me prima, Kota,' knipoogde hij.

Dakota sloeg haar vlecht over haar schouder. De gouden ringetjes die door haar haren gevlochten waren rinkelden zachtjes bij die beweging. Opeens realiseerde ik mij hoe erg ze de spot dreef met de mannen om haar heen, die vaak maar één gouden ring bij zich droegen, als ze zich die al konden veroorloven. Het maakte me nieuwsgierig naar de herkomst van die kostbare dingen. Maar die nieuwsgierigheid verdween als sneeuw voor de zon toen Dakota overeind kwam.

'Waarom kom je niet even hierheen en zeg je dat nog een keer in mijn gezicht,' glimlachte ze liefelijk.

Aron snoof en liep verder, tot Dakota's grote genoegen. Om ons heen gingen de mannen die ook waren blijven staan veelal weer verder waarmee ze bezig waren, op een paar verloren zielen na.

'Nu snap ik wel waarom jij haar bodyguard bent, Dakota,' merkte een van de mannen goedlachs op.

Toen ik mij omdraaide zag ik tengere man wiens huid gekust was door de zon. Hij staarde met een intense blik naar mij terug.

Bloedleugens [NL ONC2021 Grote Winnaar] ✓Where stories live. Discover now