Hoofdstuk 5

87 11 4
                                    

Weigeren leek niet echt tot mijn opties te behoren. Dat werd mij duidelijk gemaakt in de vorm van een kleine, muffe cel onder het dek. Hoewel mij vrijwel geen daglicht gegund werd, werd ik wel verblijd met wat gezelschap. Nou ja, ik vroeg me af of ik heel blij moest zijn met een schuimbekkende, vuile rat in de naastgelegen cel. En dan had ik het nog niet over de daadwerkelijke ratten die door het duister schoten.

De helft van de tijd observeerde ik de halfnaakte man in de cel naast mij. Hij had nog geen één zinnig woord uitgesproken sinds ik door Odin hierheen gesleept was. Af en toe had hij de paar tanden die hij nog had bloot gegrijnsd. Daarna begon hij weer te mompelen over gras en rood zand.

Wanneer ik niet naar de vreemde vogel naast mij keek, vervloekte ik mijzelf om de benarde situatie waarin ik terecht was gekomen. Mijn kont deed pijn doordat ik de hele tijd op de koude ijzeren plaat moest zitten. Inmiddels wist ik niet meer hoe vaak ik al van positie was veranderd om nog enigszins comfortabel te zijn.

Af en toe kwam er iemand langs om eten door de tralies te schuiven. Het was degelijk eten, maar ik wist ook dat dat alleen kwam doordat het schip nu aangemeerd lag in de haven. Zodra ze weer de zee op gingen zou het dieet waarschijnlijk een stuk kariger worden.

Ach, we moesten alles vanaf de positieve kant bekijken. Het gebrek aan daglicht en een fatsoenlijke gesprekspartner, zorgde er in ieder geval voor dat ik mijn gemiste slaap enigszins kon inhalen.

'Weet je,' merkte ik op een gegeven moment op tegen de prevelende man naast mij, 'ik neem het je niet kwalijk. Ik weet zeker dat ik ook mijn verstand ga verliezen als ik hier nog een minuut langer moet zitten.'

De man keek me schaapachtig aan. 'Zand. Rood zand.'

Ik knikte. 'Helemaal mee eens. Rood zand.'

Nog voordat ik mijn onwijs gezellige gesprek kon voortzetten, ging het luik naar het dek open en viel er weer wat daglicht naar binnen. Dit keer kwam er niet één bemanningslid naar beneden, maar leek er een hele optocht langs de smalle trap naar beneden te komen. Degene die de polonaise begeleidde was Dwayne.

De kapitein hurkte voor mijn cel neer. 'Wat dacht je ervan, mop?'

Ik pulkte aan mijn nagels, die ik al minimaal drie keer had schoongemaakt. 'Je moet me even helpen, hoor. Het gebrek aan daglicht en fatsoen heeft denk ik mijn hersenen aangetast.'

Een kapitein mocht je dan niet snel op stang jagen, maar ik kon wel een poging wagen.

Dwayne grijnsde echter en ging onverstoord. 'Ben je er klaar voor om de symbolen te ontcijferen?'

Met getuite lippen keek ik hem aan. 'Ik ben nog niet helemaal overtuigd.'

Hij begon zachtjes te lachen en verplaatste zijn blik naar de man naast mij. 'Probeer je tijd te rekken?'

De man zou geen antwoord gaan geven. Ik wist dat de vraag aan mij gericht was.

'De havenpolitie komt vanzelf je schip nalopen,' zei ik, waarna ik mijn armen over elkaar sloeg. 'Je kan mij niet zonder gegronde reden vasthouden.'

Dwayne kwam overeind en rekte zich uit, daarna wenkte hij naar de bemanning achter hem. Een donkere man kwam vanuit de duisternis naar voren en stapte naar de cel van de halfnaakte man naast mij. De celdeur werd van het slot gehaald en de man werd overeind getrokken.

'We zijn al een dag op zee,' zei Dwayne nonchalant.

'Wat?!'

Voor ik het wist stond ik overeind en lagen mijn handen om de tralies. Achterdocht en ongeloof spookten door mijn achterhoofd toen ik mijn ogen samenkneep. Dat kon hij toch niet menen? Als het schip al op open wateren voer, had ik dat toch zeker wel moeten voelen? Bovendien was er geen enkel schip dat zonder de controle van de havenpolitie de haven uit kwam. Piratenschepen vormden daarin absoluut geen uitzondering.

Bloedleugens [NL ONC2021 Grote Winnaar] ✓Where stories live. Discover now