꘎ E L F ꘎

39 7 35
                                    

Dit is hoe het moet voelen om te sterven. Alles is stil en warm. Mijn gave stroomt door mijn bloed, maar het is niet meer het brandende gevoel dat zo herkenbaar is. In plaats daarvan is het vredevol, rustig, alsof ik het eindelijk heb kunnen geven waar het zo lang naar gezocht heeft.

Ik word ruw door elkaar geschud. Mijn spieren reageren pijnlijk op het gevoel en ik wens meteen dat ik me weer in de duisternis kan verstoppen. Een geïrriteerde zucht verlaat mijn lippen, maar ik ben niet bereid om te ontsnappen uit die vredevolle stilte. Dus ik reageer niet.

"Is ze—"

De vraag blijft onafgemaakt in de lucht hangen. Ik herken Josephs stem en het is genoeg voor me om moeite te doen om naar mijn omgeving te luisteren.

De bellen klinken nog steeds in de verte, maar gedempt nu, alsof ik niet langer buiten ben. Ik hoor mensen hoesten en kuchen om me heen, maar het zijn er minder dan degenen die ik op straat gepasseerd ben. Waar ben ik?

"Nee. Ze stelt zich gewoon aan."

Agnes. Ik open mijn ogen, de irritatie nu alom aanwezig. Ze krijgt een tevreden uitdrukking in haar gezicht, maar het verbergt de angst erin niet. Angst voor wat?

Ik knipper enkele keren met mijn ogen om de slaperigheid van me af te schudden. Beetje bij beetje wordt het duidelijker dat ik in een inkomhal van een villa zoals die van Agnes ben. Ik zit op de grond, met Agnes over me heen gebogen, maar ik kan genoeg van de ruimte zien om de gelijkenissen ermee te herkennen.

Joseph leunt achter Agnes uit. Er zit opluchting in zijn gezicht, maar het lijkt alsof er iets aan hem veranderd is. Alsof hij zijn onschuld verloren is. Ik kan het gevoel niet van me afschudden dat dat mijn fout is. Ik wil vragen waar zijn zus is, maar ik ben te bang voor het antwoord, en Agnes schudt me alweer door elkaar.

Mijn blik schiet weer naar haar. Haar gezicht is nog bleker dan anders en de zweetdruppels op haar voorhoofd zijn niet te negeren. Haar mond verandert in een boze streep wanneer ze doorkrijgt dat ik ernaar kijk.

"Los het op."

Ik frons. De betekenis van haar woorden is me niet helemaal duidelijk. Het maakt haar nog bozer, want ze knijpt mijn bovenarmen bijna fijn. Ze wijst naar de mensen om ons heen, de mannen die ik herken als de zes andere raadsleden, en kijkt dan weer naar mij.

"Dit is jouw fout, is het niet?"

De Raad. Veel blijft er niet van hen over. Ze zitten allemaal op de grond te kermen, zielig te wezen. Allemaal buiten Joseph natuurlijk. Ik kijk in het rond en mijn blik blijft hangen op raadsman Duragnes. Zijn grijze haren plakken tegen zijn hoofd en zijn ogen staan glazig. Hij bibbert af en toe en lijkt niet te merken dat ik er ben. Het Virus. Hij heeft het Virus.

Ze hebben het allemaal.

De chaos van buiten dringt eindelijk tot me door. De jammerende mensen, het luiden van de klokken dat nu nog meer als een alarm klinkt als daarstraks. Ik ben plots blij dat ik binnen ben zodat ik het niet onder ogen moet komen.

Want ik besef dat Agnes gelijk heeft. Dit is mijn fout. Ik heb mijn krachten niet in toom gehouden, heb mezelf laten gaan zonder om de gevolgen te geven. Mijn blik vindt die van Joseph, maar hij ontwijkt me.

Misschien niet alleen mijn fout dan. Want zonder Joseph was me dit nooit gelukt. Hij lijkt door te krijgen waaraan ik denk, want zijn ogen vinden de mijne en vullen zich met tranen. Ik herinner me nog wat Marith over zijn bloed verteld had, al die tijd geleden. Het loste op nog voor ze het kon onderzoeken. Omdat Josephs krachten niet op zichzelf kunnen bestaan.

Hij is een katalysator.

Zijn krachten hadden de mijne versterkt tot ze allesvernietigend geworden waren. Tot ze alles en iedereen tot de dood gedoemd hadden. Ik hap naar adem door de realisatie. Het levert me een vreemde blik op van Agnes, die weer dichter naar me toe leunt. Ze lijkt banger te zijn om haar leven te verliezen dan voor mijn aanraking en ik kan niet voorkomen dat die gedachte me doet glimlachen.

Een Zweem van Dood en DuisterWhere stories live. Discover now