꘎ T W E E ꘎

88 10 62
                                    

Marith heeft twee paarden meegenomen. Ik wil niet toegeven hoe hard het me irriteert dat ze erop voorzien was dat ik mee zou gaan, zeker omdat ik zo onvoorbereid was op haar komst. Ik wil ook niet toegeven hoe haar handschoenen wel degelijk werken. Mijn paard leeft nog. Het is het bewijs ervan, al ga ik nog liever dood dan Marith te bedanken. Niet dat ze dat van me verwacht. Ze zegt niet veel en staart stuurs voor zich uit terwijl we dorp na dorp in de Buitenwereld passeren. Ze negeert de uitgestrekte handen die omhoog reiken, alsof het haar allemaal niet kan schelen. Ik vraag me meer dan eens af wat haar verhaal is, maar aangezien ik te koppig ben om ernaar te vragen, rijden we verder in stilte.

꘎ ꘎ ꘎

We worden omringd door de geur van brandende lijken en ik kan de angst in Mariths ogen zien wanneer iemand ons zwalkend probeert te stoppen. De man is uitgemergeld, op het randje van de dood, en ik weet dat hij het niet lang meer zal uithouden. Dat doen ze nooit. Marith sluit haar ogen en ik wil haar toebijten dat dit de realiteit is hier, dat het altijd zo geweest is, maar in plaats daarvan stop ik, en klauter ik van mijn paard.

De man kijkt naar me met grote ogen, de parels zweet op zijn voorhoofd vermengd met vuil. Ik doe mijn handschoen uit, en knik naar hem. Hij glimlacht, en ik hou mijn adem in. Ik zou hem moeten waarschuwen. Hem vertellen wie ik ben. In plaats daarvan houd ik mijn lippen stijf op elkaar terwijl hij dichter naar me toe hobbelt. De geur van verrotting, van het Virus, hangt om hem heen, en ik sluit mijn ogen terwijl ik mijn vingertoppen over zijn gezicht laat glijden.

Marith hapt naar adem op hetzelfde moment als de man dat doet. Mijn bloedlust komt tot leven, vindt wat het wil vinden, en mijn hoofd vult zich meteen met het geluid. Alles valt weg. Ik hoor het snelle ritme van zijn hart, dat vecht om in leven te blijven. Het vormt de ondertoon voor de melodie van zijn bloed. Ze bouwt op, eerst langzaam en dan sneller, luider en luider. Ik hoor er alles in. Het verdriet, de pijn. En dan de stilte.

De man zakt in elkaar voor mijn voeten en ik adem beverig uit. Mijn hoofd tolt en ik leg mijn hand op mijn borst om mijn gave te kalmeren. Ik probeer de muziek uit mijn hoofd te bannen, te negeren hoe zoiets moois uit zoiets lelijks voort kan komen, en open dan mijn ogen.

Marith kijkt naar me, en de angst in haar ogen is vervangen door iets anders. Bewondering? Ze zegt niets, kijkt alleen in stilte toe hoe ik mijn handschoen weer aandoe, en duwt dan haar paard weer in gang. Ik klim zo snel als ik kan terug op mijn paard, en volg haar. Ik kijk niet meer achterom naar de man, wetende dat hij nu op een betere plek is.

꘎ ꘎ ꘎

"Tegen dit tempo zijn we volgende week nog niet in Nirva."

Marith klinkt gefrustreerd, maar maakt er verder geen opmerking over. Ze jut haar paard op. Ik doe hetzelfde, maar stuiter ongemakkelijk heen en weer op het dier. Ik moet het al na enkele meters opgeven, wat me een diepe zucht van haar kant oplevert.

"Na alle verhalen die over jou de ronde deden, had ik toch verwacht dat..."

Ze stopt met praten en schudt haar hoofd. Ze staat stil, iets verderop, en wacht ongeduldig tot ik haar weer ingehaald heb.

"Dat ik wat?"

Ik probeer zo onschuldig mogelijk te kijken, maar na jaren zonder sociaal contact is het moeilijk om in te schatten of ik daarin slaag. De personages uit mijn boeken waren mijn enige toeschouwers en die hadden er meestal niet veel over op te merken.

"Laat maar."

Ik schud verontwaardigd mijn hoofd. Hemel, wat is ze vervelend. Ik begin al spijt te krijgen van dit hele avontuur, want als ze zo blijft doorgaan, is zelfs de belofte op een beter leven niet genoeg om me mijn handschoenen aan te doen houden.

Een Zweem van Dood en DuisterWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu