Hoofdstuk 18

585 49 8
                                    

Ik sta voor het ziekenhuis en de zon schijnt op me neer. Het is een groot, wit gebouw met wel honderden vierkante ramen. Tientallen mensen lopen in en uit het gebouw. Sommigen dragen witte doktersjassen, terwijl anderen patiënten zijn of mensen die gewoon op bezoek komen. 
Voorzichtig voel ik aan mijn hoofd. Het doet pijn en ik weet niet waardoor het komt. Ik zal me wel gestoten hebben of zoiets. Het laatste dat ik me kan herinneren is dat ik op het metrostation stond. Verder maakt het ook niet zoveel uit, aangezien ik hier gewoon veilig aangekomen ben. 
Jasper, daar ben ik opzoek naar. 
Met mijn hoofd naar voren gebogen loop ik het ziekenhuis binnen. Ik stoot me nog bijna tegen de draaideur, maar kan gelukkig mezelf beschermen door mijn hand ervoor te gooien.
„Kan ik u ergens mee helpen?” vraagt de oudere vrouw achter de desk. Ze is in ieder geval een stuk behulpzamer dan de mensen in het grote gebouw toen ik vroeg waar ik heen moest. 
„Ja, ik ben op zoek naar Max Terken.”
Ze knikt en begint iets in te typen op het scherm voor zich. Weer zo’n computerscherm, er kunnen er maar niet genoeg van zijn lijkt het wel. 
„Kamer 823.” Ze glimlacht vriendelijk naar me en helpt dan de man die achter me stond te wachten.
Ik slenter naar de lift en kijk op een boordje wat er naast hangt waar ik heen moet. De acht betekent dat ik op de achtste verdieping moet zijn. 
Ik druk op het knopje van de lift en ga naar binnen wanneer hij op de begane grond tot stilstand komt. Deze lift is een stuk minder vol en daardoor ook een stuk minder benauwend. Ik kan nog gewoon op eigen houtje de lift uitlopen zonder ook maar één paniekaanval te krijgen. 
Als ik een paar gangen doorloop, sta ik voor Jasper’s kamer stil. De houten deur is gesloten en ik twijfel of ik hem zelf zomaar open mag maken. 
Ik klop er zachtjes op en wacht tot ik iets hoor.
„Kom binnen.” De stem van Jasper komt als een klap bij me binnen.
Diep adem halen, dan komt het vanzelf wel goed.
ik trek de deur open en zie Jasper met een witbleek gezicht in het ziekenhuisbed liggen. De gordijnen in de kamer zijn dicht en het is behoorlijk donker, maar niet zo donker dat ik niets meer kan zien. 
„Jasper?” fluister ik zachtjes, terwijl ik dichter naar het bed toe schuifel.
Met mijn handen raak ik het bed aan en de zachte stof van het dekbed raakt mijn huid. 
„Ella.” Ik zie hoe hij rechtop gaat zitten. Zijn blik is verbaasd, maar niet boos. 
Gelukkig begint hij niet meteen te schreeuwen tegen me, wat ik eerlijk gezegd wel verdiend heb. 

„Sorry,” zeg ik, terwijl ik op de rand van het bed ga zitten met mijn rug naar hem toe.
Ik ontwijk zijn blik, omdat ik bang ben om de emoties van zijn gezicht af te kunnen lezen.
„Ik ben niet boos.” Hij pakt mijn hand vast en ik voel dezelfde warmte die gisteren ook voelde, alleen durf ik het deze keer wel toe te laten. „Ik had je ook nooit zo mogen overvallen. Het spijt mij ook.”
Een glimlach komt bij me tevoorschijn. Ja, ik heb hem wel degelijk gemist het afgelopen jaar, nog veel meer dan ik ooit zou willen toegeven. 
„Ik wil je geloven, echt waar, maar het is gewoon moeilijk…” Ik kan de juiste woorden niet vinden om mijn gevoel uit te leggen. Die woede van gisteren is veranderd in iets dat hunkert naar de liefde die ik voor hem gevoeld heb. 
Hij heeft verband om zijn been heen zitten, dat weet ik, omdat de helft van zijn been onder de deken uitkomt. Grote, blauwe plekken sieren de huid er omheen. 
„Het enige wat ik aan je vraag is of je me wil vertrouwen, meer verwacht ik nu niet.” 
„Dat weet ik, maar ik heb je het afgelopen jaar zoveel gemist. Ik heb nachten niet kunnen slapen omdat ik constant voor me zag hoe jij in die auto getrokken werd. Ik had nachtmerries, iedere keer dezelfde.” 
Hij komt naar voren en met zijn vinger raakt hij mijn wang aan. Pas nu merk ik dat er een eenzame traan over mijn gezicht heen loopt. Hij veegt hem weg en blijft me dan in stilte aankijken. Nog steeds lijkt het een droom, ook al wil ik nog zo graag dat het echt waar is.
„Ik heb ook nachten wakker gelegen, hopend dat alles met jou, Bibi en mijn ouders goed zou zijn. Nu ik je hier zo zie, voel ik me voor het eerst opgelucht. Ik kan je niet uitleggen hoe moeilijk het afgelopen jaar voor me geweest is en als ik dat al kan, weet ik niet of je me zomaar zal geloven. Binnenkort, dat beloof ik, zullen we afspreken en dan zal ik alles vertellen, tot in de kleinste details.” 
Zijn hand vouwt zich steviger om die van mij. Mijn nagels duwen voorzichtig in de huid van zijn handpalm.  
Ik weet niet waar hij het over heeft, maar iets in me zegt dat ik hem kan vertrouwen. 
„Maar Bibi dan? Wat vertel ik Bibi?”
De woorden zijn al uit mijn mond ontsnapt voordat ik de tijd heb om erover na te denken. Als ik al besluit om me weer over te geven aan Jasper, dan zit ik nog altijd me de vraag hoe ik Bibi moet vertellen dat haar overleden broer weer tot leven is gekomen. 
„Op dit moment mag Bibi niets weten, dat kan haar alleen maar in gevaar brengen.”
Even kijk ik hem vol ongeloof aan. „Gevaar?”

Hij zucht en laat zijn hoofd dan een beetje hangen, waardoor ik hem niet meer aan kan kijken.
„Gevaar ja. Luister, er zitten gevaarlijke mensen achter me aan die zeker niet het beste met me voor hebben, daarom kan ik nu niet alles vertellen. Dat zou niet alleen mij, maar ook jou in de problemen brengen, en dat is wel het laatste wat ik wil.”
Ik laat het bij me binnen komen. Dat was dus de reden waarom hij ons allemaal voorgelogen heeft. Ik wist wel dat Jasper niet zomaar zou verdwijnen! Zie je nou wel dat hij niet zo harteloos is! 
Wat voor gevaar? Wat voor mensen? 
Er is zoveel wat ik aan hem wil vragen, maar ik weet ook dat ik dat op dit moment niet kan. 
Ik zal geduld moeten hebben, hoeveel moeite dat dan ook kost. 
„Wanneer zal ik je weer zien?” vraag ik, terwijl ik zachtjes aan de pluk haar die voor mijn ogen hangt frummel. 
„Volgende week, als onze tweede afspraak gepland staat. Door alle camera’s daar zal ik ook dan mijn mond moeten houden.” Ik knik instemmend, zodat hij weet dat ik hem zal steunen. „Daarna zal ik een ontmoetingsplek met je afspreken, waar we elkaar weer zullen zien en waar ik eindelijk eerlijk tegen je kan zijn.” 
„Dank je,” fluister ik en ik glimlach naar hem, „dat je me in vertrouwen neemt. Je geheim is veilig bij mij, dat beloof ik.”
Hij komt steeds verder omhoog en drukt dan onverwachts een kus op mijn mond. Ik laat hem. Het voelt vertrouwd. 
„Tot volgende week,” zegt hij wanneer hij zijn lippen los laat komen van de mijne. „Vergeet niet dat ik altijd van je zal blijven houden, Ella.”
Ik ben al opgestaan, als de woorden mijn lichaam binnen dringen. 
Hij houdt van me. 
Ik wil het terug zeggen, maar alles in me lijkt te verstijven. 
Ik kan het niet, nog niet.
Dan draai ik me om en loop ik richting de deur. „Tot volgende week.” 
En dat is het laatste wat ik zeg voordat ik de deur van zijn kamer achter me dichttrek. 

De imperfecte relatieWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu