Hoofdstuk 9

546 58 2
                                    

Mijn handen trillen en ik voel alles slap worden van binnen. Ik ben duizelig en voel me misselijk. 

„Oh mijn god, wat ben jij toch ook een lul.”

Mijn woorden klinken beheerst, maar er zit zoveel kwaadheid achter verscholen en ik zie dat hij dat kan oppikken. Hij krimpt in elkaar en laat zijn schouders zakken.

„Ik kan het proberen uit te leggen,” zegt hij, terwijl hij plaats neemt op de stoel aan de andere kant van de tafel.

Met zijn grijze ogen staart hij me aan, vragend om vergiffenis. 

Ik ben niet vergevensgezind, ook nooit geweest, dat zou hij toch wel moeten weten.

„Ik wil jou uitleg niet, bovendien heb je niets eens het recht om een uitleg te geven. Ik wil gewoon dat je weggaat en wel zo snel mogelijk ook.” 

Ik loop naar de deur en trek aan de hendel, maar die zit volledig op slot. 

„Ella, kom nou eens.” Hij pakt mijn hand vast en trekt me naar hem toe.

Ik schud hem los en sla hem met vlakke hand in zijn gezicht.

„Luister, het gaat er niet eens zozeer om hoeveel pijn je mij hebt aangedaan, maar meer hoeveel verdriet je Bibi en je ouders hebt laten voelen. Hoe kon je?”

Bij het laatste woord moet ik bijna in tranen uitbarsten. 

Hij was mijn eerste vriendje, hij was de eerste persoon waarmee ik ooit gezoend heb, de persoon aan wie ik mijn maagdelijkheid verloren heb. 

„Het was nooit mijn bedoeling om zomaar weg te lopen.” Zijn stem begint te trillen en hij laat zijn handen tegen de tafel aan zakken.

Ik kan het niet bevatten. Ik wil niet naar hem luisteren, ik wil gewoon dat dit een vage nachtmerrie is, zoals ik die wel duizend keer heb gehad het afgelopen jaar. 

Ik zucht en met tegenzin neem ik plaats op de stoel tegenover hem.

„En toch deed je het,” spuug ik zijn kant op.

„Ik kon niet anders.” Een traan loopt over zijn wang. 

Wat een toneelspel.

Ik geloof niets van dit neppe, zielige gedrag. 

„Je liet Bibi en je ouders geloven dat je ontvoerd was. Ze dachten dat je dood was. IK dacht dat je dood was…” 

Ik kan het me nog goed herinneren. Het was op de zestiende verjaardag van Jasper en Bibi en ik was uitgenodigd om langs te komen wanneer hun familie met cadeautjes naar hun huis zou komen. Helemaal mooi aangekleed met twee grote cadeaus in mijn hand kwam ik daar aan en ik had me er de hele week al op verheugd, tot ik binnen kwam en zag hoe iedereen huilend aan tafel zat. Jasper was verdwenen. Ze hadden meteen de politie ingeschakeld en na een paar weken onderzoek doken er camerabeelden op waarop te zien was hoe hij ruzie kreeg met wat oudere mannen en vervolgens bij hun in een busje werd geduwd. Nog een paar weken later werden zijn kleren vol met bloed in een pakhuis gevonden. De politieagenten meldden ons dat de kans dat hij nog leefde onvoorstelbaar klein was. En nu zit hij hier, levend en wel tegenover me.

„Ik kan het uitleggen…” Hij zucht diep. „…Alleen niet nu.”

„Wat?! Je wil me laten geloven dat je een goede reden hebt, maar bent te laf om die nu te vertellen?” 

Weer spring ik op en ik sla met mijn vuist tegen de muur aan. Een pijnscheut dringt mijn lichaam binnen en ik klem mijn kaken op elkaar.

„Niet te laf, maar ik kan het gewoon niet op dit moment vertellen. Ik beloof dat ik het je een keer zal uitleggen.” Hij gaat met zijn handen door zijn haar, dat warrig door elkaar heen zit.

„Er komt geen volgende keer.” Ik draai me weg van hem en voel zijn ogen in mijn rug prikken.

„Zelfs al zou je het niet willen, we moeten over minder dan een jaar met elkaar trouwen. Zo is het nou eenmaal.”

Opeens dringt het tot me door en een rilling loopt over mijn lichaam. 

Ik kan niet met hem trouwen, ik kan niet de rest van mijn leven met hem doorbrengen, dat kan ik echt niet. 

„Ik kan nog altijd alleen blijven voor de rest van mijn leven,” zeg ik snel, om ook maar even van hem af te zijn.

Stiekem weet ik dat dat geen optie is, maar op dit moment kan ik gewoon niet logisch na denken.

Alles doet pijn. Mijn lichaam, mijn hoofd, mijn hart.

„En dan in een van de achterbuurten gaan wonen, waar je bovendien nooit een goede baan zal weten te vinden. Bovendien zal je nooit kinderen kunnen krijgen en dat wilde je toch altijd zo graag of is dat opeens veranderd?”

Een steek in mijn maag. Het feit dat ik het hier ooit met hem over heb gehad, vind ik ziekelijk. Kinderen met hem krijgen.

„Ook als we wel zouden trouwen, zal ik nooit opnieuw het bed met je delen, dus kinderen komen er toch nooit,” antwoord ik, terwijl ik hem een vuile blik toewerp.

De imperfecte relatieWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu