Hoofdstuk 2

787 85 4
                                    

Mijn test lever ik in bij een wat oudere vrouw achter een houten desk. Ze draagt een zwarte bril en heeft korte, zwarte haren, die met een hoop gel omhoog staan. Ze kijkt me fel aan wanneer ik de test aan haar wil geven. Als blikken zouden kunnen doden, was ik nu van mijn stokje gegaan. Poef, wat zou ik nu graag gewoon die test neer willen gooien en zo hard mogelijk wegrennen.

„Weet je zeker dat je klaar bent?” vraagt ze en ze tikt met haar vingers tegen het hout aan. 

Tik, tik, tik. 

Ik knik hevig en vouw ondertussen mijn vingers in elkaar. Mijn handen duw ik tegen mijn benen aan en ik blijf haar recht in haar ogen aankijken, die een felblauwe kleur hebben en behoorlijk overheersend zijn. Ze doen me denken aan de blauwe kleur van mijn pyjama, die ik het liefst iedere nacht om mijn lichaam heb zitten.

„Heel zeker? Je krijgt maar één kans.”

Ze legt extra veel nadruk op „één” en ik krijg er meteen de rillingen van. Natuurlijk weet ik het zeker. 

Ik lieg, ik weet het helemaal niet zeker, maar ik weet dat ik het op dit moment gewoon niet meer aankan. De zenuwen vreten me op als een roofdier die zijn prooi verslindt. 

„Dan heb je nu toestemming om te vertrekken, mevrouw Vlekkers,” zegt ze en ze gebaart naar de stalen deur aan de zijkant van de ruimte. 

„Dank je,” mompel ik en ik strompel naar de uitgang.

Nog snel kijk ik achterom, om vervolgens te zien dat de hele kamer, op één iemand na, al helemaal leeg is. 

Fijn, blijk ik ook nog een van de langzaamste te zijn. Het zit me niet mee vandaag.

Zodra ik de deur opentrek, komt er een enorm kabaal vanuit de gang naar binnen. Overal staan leerlingen in groepjes met elkaar te praten en aan hun gezichten kan ik zien dat iedereen er anders over denkt. Sommigen zien er heel relaxt uit, alsof ze net een dutje hebben mogen doen, terwijl anderen eruit zien alsof ze zojuist een marathon hebben moeten lopen.

Het hoge plafond weergalmt de stemmen en ik word overweldigd door alle kinderen die om me heen staan. 

In de menigte ga ik opzoek naar Bibi en hoe beter ik kijk, hoe sneller ik haar zie.

Met haar rug staat ze tegen een van de lange, grijze kluisjes aangeleund. Haar blonde haren zitten in een knot op haar hoofd vast gebonden en ze glimlacht, terwijl ze met een jongen aan het praten is. 

Altijd in de buurt van jongens, ik had het kunnen weten.

Ik vind het knap hoe ze nooit bang lijkt te zijn, dat is iets wat ik ook zou willen hebben. Ik wil ook gewoon op de eerste, beste jongen afstappen en een praatje met hem maken, maar het lijkt me nooit te lukken. Meestal struikel ik over mijn woorden en verslik ik me, waardoor ik hard moet hoesten en proesten.

Het duurt niet lang voordat ze me in de gaten krijgt en me betrapt hoe ik naar haar zit te staren. 

„Ella!” roept ze en ze komt op me afgestormd, zonder ook maar iets tegen de jongen te zeggen, waarmee ze zojuist nog aan het praten was. 

Haar armen gooit ze om mijn hals en ze trekt zich tegen me aan.

Opeens voel ik opluchting. Dit is in ieder geval voorbij en het lot ligt nu niet meer in mijn handen. Er is niets meer wat ik kan doen. Ik zal wel zien wat er verder gaat gebeuren. Geen angst, geen druk. Gewoon afwachten. 

„Hoe is het?” vraag ik aan haar, terwijl een paar losse plukjes van haar haren in mijn gezicht komen.

Ik duw ze zachtjes weg en stop ze terug achter haar oor. Ik buig me iets verder naar achteren en ik kijk haar aan. 

„Mwah, gaat wel,” antwoordt ze en ze laat me langzaam los, „met jou?”

Ik haal diep adem en schud mijn schouders los.

„Ook wel, maar ik vond het wel echt pittig.”

Haar blik zegt meer dan duizend woorden en meteen weet ik dat ik niet de enige was, die het zwaar had tijdens de test. 

„Sommige vragen wist ik gewoon niet en ik had geen idee wat ik moest invullen.” Ze bijt zachtjes op haar onderlip en kijkt me gespannen aan. 

„Ik had dus precies hetzelfde,” geef ik toe en ik slaak een zucht, „We zijn gewoon hopeloos.”

„Dat sowieso.” Ze lacht en ik lach met haar mee. 

Eigenlijk valt er niets te lachen, maar op dit moment moeten het leven maar niet al te serieus nemen. 

„Met wie stond je net te praten?” Ik wijs naar de jongen, die nog steeds vragend om zich heen staat te kijken. 

Waarschijnlijk zit hij nu te besluiten of hij blijft wachten of op zoek gaat naar een van zijn vrienden, die vast ook wel ergens hier in de gang zullen rondhangen. 

„Jerry, je weet wel, die jongen die achter ons zit bij wiskunde.” Meteen begint ze weer te blozen en ik kan het aan haar lichaam aflezen, ze vindt Jerry leuk op een andere manier dan gewoon vriendschap. 

„En, waar had je het met Jerry dan zowel over?” Ondertussen zie ik Jerry weglopen met zijn hoofd naar beneden gebogen en voordat ik het weet, is hij uit de gang verdwenen. 

„Over een aantal dingen, zoals wiskunde,” giechelt ze en ik moet lachen om haar manier van praten. 

De rest van de middag praten we met andere leerlingen en er is maar één onderwerp dat elke keer weer ter sprake komt, namelijk de test die we allemaal hebben moeten afleggen. Aan het einde van de middag ben ik er zo klaar mee, dat ik stiekem wegsluip en Bibi alleen achterlaat bij de rest van de groep.

De imperfecte relatieWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu