Hoofdstuk 8

529 59 7
                                    

Eindelijk zit ik binnen in de kamer. Het is een kleine ruimte die ingesloten wordt door hoge, grijze muren en nergens is een raam te bekennen. De enige weg naar buiten is de deur aan de zijkant van me. 

Ik zit aan een houten tafel, waarboven een gelige lamp hangt te bungelen. De stoel waarop ik zit, zorgt ervoor dat ik pijn in mijn rug krijg en ik schud mijn nek alle kanten op, om hem wat losser te maken. 

Ik moet zonodig naar de toilet en dat terwijl ik een paar minuten geleden nog geweest ben. Het komt gewoon door de zenuwen. Nog maar heel even voordat ik mijn toekomst krijg te zien. Oké, misschien klinkt dat wat overdreven, maar het is wel waar. Dit zal de jongen zijn waarmee ik de rest van mijn leven moet doorbrengen, of ik dat nou wil of niet. Ik hoop zo dat hij ten minste aardig is, of dat hij mijn aanwezigheid accepteert. Ik heb er nog nooit aan gedacht dat het ook kan voorkomen dat ik hem wel leuk vind, maar hij mij niet. Geloof me, dan ben je net zo ver van huis.

ik kan mezelf wel opvreten, zo erg zit ik mezelf bang te maken voor wat er gaat komen. Ieder moment kan de deur opengaan. Hier heb ik zeventienjaar naar toe zitten leven.

Er zijn ongeveer een miljoen jongens van mijn leeftijd. Er zal vast wel iemand tussen zitten die geschikt voor me is. 

Voordat ik het weet, hoor ik een harde piep uit de luidsprekers boven me uit de hoek komen. De luidsprekers hangen naast een bewakingscamera, die op dit moment aan het filmen is, wat ik kan zien aan het rode lampje dat aan het branden is. 

„Nog vijf seconde,” wordt er door een vrouwenstem omgeroepen.

Ik mijn hoofd tel ik af.

Vijf. Aaaah, ik kan er niet meer tegen.

Vier. Ze moeten echt nu die deur openen.

Drie. Nee, laat hem trouwens maar gewoon dicht. 

Twee. Open. Dicht. Open. Dicht. Ik weet het niet meer.

Eén. Er is echt geen ontkomen meer aan.

Even wil ik mijn ogen dicht knijpen, maar het is al te laat.

De deur wordt open gegooid en ik zie een lange, blanke jongen in de opening verschijnen. Zijn haren zijn kort en bruin en zijn ogen zijn donkergrijs. 

Hij stapt naar binnen en binnen een seconde lijkt mijn wereld te vergaan.

„Dit kan niet waar zijn,” fluister ik en mijn mond valt open van verbazing.

Ik gooi mijn stoel naar achteren en spring op, klaar om in de aanval te gaan.

Ik zie het ook aan zijn gezicht. Ook hij herkent me meteen, wat ook niet gek is aangezien ik hem al bijna mijn hele leven ken. 

Aan dit scenario had ik nooit gedacht. Dit kan gewoon niet waar zijn. Dit moet een grap zijn. Ik kan wel huilen. Dit kan niet. Waar zijn de verborgen camera’s? Waar is de presentator die nu om de hoek heel hard staat te lachen en staat te wachten om me te vertellen dat het een grote grap is? 

De presentator komt niet en waar ik zojuist nog dacht aan het feit dat het een hologram kan zijn, voel ik nu de aanwezigheid van zijn lichaam in de kamer.

Hij is het echt. 

Mijn hele hoofd bonkt en lijkt uit elkaar te klappen. 

Als twee lijken blijven we doodstil tegenover elkaar staan. We staren naar elkaar, niet wetend wat we moeten doen. 

Ik voel me boos, zo boos. Ik zou hem willen slaan en wel zo snel mogelijk ook. 

Hij was verdwenen, dood dachten we en nu staat hij hier.

„Hoi,” zegt hij zachtjes en hij zet een stap naar voren, terwijl de deur achter hem dicht valt.

Op de grijze muur voor me begint de klok te tikken. We moeten hier minimaal een uur zitten en langer als we zouden willen. 

Ik zit opgesloten en kan nergens heen, kan het nog erger?

Ik schud mijn hoofd, terwijl ik mijn woede probeer te laten zakken. 

De imperfecte relatieWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu