Hoofdstuk 32

143 11 7
                                    

Evert staart naar zijn telefoon. Gisteren heeft hij veel contact met Fenna gehad, al geloofde hij weinig van alle keren dat ze zei dat het wel prima ging. Hij is bezorgd om haar, hij had heus wel de twijfel in haar ogen gezien als het ging over Liselottes weekend naar Kopenhagen. Maar hij weet beter dan wie dan ook dat het geen zin heeft om haar van iets anders dan haar eigen mening te overtuigen. Vandaag nemen zijn zorgen echter toe; het loopt tegen het einde van de middag maar hij heeft nog niks van haar gehoord, ondanks verscheidene berichtjes.

"Bram," over zijn bureau kijkt Evert zijn collega aan, die nu ook opkijkt. "Heb jij nog iets van Fen gehoord? Of weet je of Lies iets gehoord heeft?" Vraagt hij dan. Bram fronst. "Nee, hoezo?" Reageert hij. Evert haalt zijn schouders op. "Ze reageert vandaag niet op mijn berichtjes." Dat hij zich zorgen maakt zegt hij niet. Dat hoeft ook niet, Bram herkent het gevoel. "Misschien heeft ze haar telefoon uitgezet, of-" "-Nee," onderbreekt Evert hem direct, "ze ontvangt alles wel. En haar telefoon gaat gewoon over." Bram haalt zijn schouders op. "Misschien heeft ze even geen zin om te praten," oppert hij dan, "ze redt zich heus wel, het is facking Fenna, ze is geen klein kind." Evert snuift geïrriteerd, "nee, Bram, maar de vorige keer dat we haar gewoon lieten bleek dat ze in een kelder werd vastgehouden, dus vergeef me als ik me zorgen om haar maak."

De twee rechercheurs discussiëren niet verder als Van Zijverden uit zijn kantoor komt. Ze vertellen braaf waar ze aan werken, en als hun chef weer vertrokken is gaan ze daarmee verder. Beiden maken ze zich echt wel zorgen om Fenna, maar er verder over praten heeft ook weinig zin. Concentreren gaat echter niet al te best, en als Everts telefoon een signaal geeft kijken ze beiden op. Met een knoop in zijn maag kijkt hij op het scherm, waarna hij opgelucht adem haalt als hij ziet dat het een berichtje van Fenna is. 'Gaat prima. Stop met zo bezorgd doen. Ga werken. Spreek je later wel.' De meeste van zijn zorgen verdwijnen nu; deze woorden klinken als Fenna, en hij weet dat ze het aan hem zou vertellen als het echt niet zou gaan. "Ze is oké," stelt hij ook Bram gerust.

De rest van de dag stuurt Evert nog wat berichtjes naar Fenna, en af en toe krijgt hij een – meestal korte – reactie terug. Ze heeft duidelijk geen zin om te praten, maar hij wil er toch zeker van zijn dat ze in orde is. Echt reden voor zorgen heeft hij die dag niet meer, dus accepteert hij het dat ze niet wil praten en dat ze nauwelijks reageert op zijn vragen over hoe het echt met haar gaat. Aan het einde van de middag stelt hij voor om te komen eten, maar dat verzoek wijst ze vrijwel direct af. Als hij erover nadenkt snapt hij het ook wel; met Liselotte erbij voelt ze zich veilig, maar de angst om hem te vertrouwen zit diep. Hij vindt het lastig, juist omdat ze elkaar altijd zo blind konden vertrouwen, maar hij snapt het ook na alles wat ze heeft meegemaakt. Hij hoopt echter wel dat ze door de bezoeken aan de psycholoog zal gaan herstellen, want hij vindt het helemaal niet leuk om niks voor haar te kunnen betekenen.

Tegen half twaalf 's avonds gaat Everts telefoon. Hij lag net in bed, en reikt met een zucht naar het apparaatje. Met een frons neemt hij vervolgens op, "Fen?" Vraagt hij. "Evert," hij hoort een snelle ademhaling aan de andere kant van de lijn, "het gaat niet... sorry." Hij gooit de dekens van zich af en komt overeind in bed, "geen sorry zeggen," begint hij, "goed dat je belt. Kan ik iets voor je doen?" Met zijn telefoon tussen zijn oor en schouder geklemd hijst hij zichzelf in zijn spijkerbroek, met de verwachting dat ze hem zal vragen om te komen. "Ik weet het niet," haar stem klinkt onzeker, "het gaat niet alleen... Maar ik weet ook niet of het goed is als je komt." Ze slikt. Hij bijt op zijn lip, terwijl hij toch zijn shirt over zijn hoofd trekt. Nog steeds hoort hij haar snelle, hoge ademhaling; een duidelijk teken van paniek. Zichzelf nu opdringen zal alleen maar averechts werken, weet hij intuïtief. Maar haar nu alleen laten voelt ook als een vreselijk slecht idee. Even zwijgt hij. "Ik weet het niet," herhaalt Fenna. Hij hoort verslagenheid in haar stem, en zijn hart breekt. Dat kent hij niet van haar, en dat wil hij ook niet kennen. "Zal ik naar je toekomen? Het klinkt alsof het niet goed met je gaat," probeert Evert voorzichtig, "ik zal niks doen wat jij niet wil. Beloofd." Weer is het even stil aan de andere kant, "ja..." Zegt Fenna dan zachtjes, "kan je alsjeblieft komen?"

VergetenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu