🌕13

9 1 0
                                    

"Demian! Hi." Op slappe, trillende benen wankelde ik naar mijn bed en plofte naast mijn jongere broertje neer. Dit onverwachte bezoek kon er ook nog wel bij. Het werd me gewoon te veel. Deze nacht leek al dagen te duren en het werd me gewoon te veel. Eerst dat bizarre, confronterende bezoek aan het seelierijk, daarna die aanval van een wezen uit de hel en de onverwachtse redding door een halfengel die daarop volgde. En nu zat Demian, die ik dagen niet meer gezien had en voor wie ik naar het hol van de weerwolven was gekomen om daar bijna dood te gaan, plompverloren in mijn slaapkamer op me te wachten.
"Ik... ik was naar de villa van de roedel gekomen om je te spreken, maar blijkbaar waren we elkaar net misgelopen." De ongeruste blik in zijn ogen maakte dat ik voorlopig niet begon over mijn bijna fatale aanvaring met een Lyc demon.
"Oh, echt? Heb jij dat tumult buiten veroorzaakt?" Vragend trok ik mijn wenkbrauwen op.
"Heleen bewaakte de voordeur, maar op een gegeven moment hoorde ze tumult buiten. Iets met vechten of zo. Toen ze vlug ging kijken wat er aan de hand was, kon ik wegglippen!" Dus die actie van mij was toch nog ergens goed voor geweest.
"Zou kunnen", antwoordde ik ontwijkend.
"Maar echt tof dat je er bent. Ik moet je namelijk iets belangrijks vertellen."
"Ik jou ook."
"Aha, dus je bent niet alleen uit het hol van de wolf ontsnapt om je liefhebbende zusje weer te zien?" Hij grijnsde, maar zijn lippen trilden. Er was iets goed mis.
"Goed, aangezien jij blijkbaar slecht nieuws te vertellen hebt, zal ik maar beginnen met mijn goede nieuws?" Hij knikte.
"Oké dan, ik weet misschien hoe we weerstand kunnen bieden tegen de kracht van de bloedwolfmaan." Hij staarde me aan met grote, ronde ogen.

En dus vertelde ik wat er allemaal was gebeurd sinds we elkaar voor het laatst hadden gezien. Ik vertelde uitgebreid over mijn bezoek aan het instituut van Amsterdam, mijn tweede gesprek met Nova Solèra, waar hij uiteraard niet bij was geweest, en ten slotte over mijn uitstapje naar het woud van de dryaden.
"Daar liet die boomnimf, Fayla heette ze, ons haar herinneringen aan het gevecht tussen Nosferatus en Lycantrae zien."
"En?", vroeg hij gretig. Het was zover. Tijd om Demian te vertellen wat ik in Fayla's jaarring had gezien.

Terwijl ik vertelde herbeleefde ik het tafereel. Het had zich als een levensechte droom rond Loïs en mij afgespeeld, alsof we er zelf bij waren geweest. De nacht was donker op een onnatuurlijke manier. Aan de hemel brandde de super bloedwolfmaan als een rode, vernietigende schijf die golven van negatieve energie uitzond richting het land. De vleermuisachtige Nosferatus vocht op leven en dood met de weerwolfachtige Lycantrae. Deze vijanden hadden elkaar getroffen door de invloed van de maan en vochten hun eeuwige strijd nu op aarde uit. De lucht was vervuld van gillende normalo's en vluchtende benedewerelders, die wel wisten wat hen overkwam. Bloed stroomde gestaag door de smalle, stoffige straatjes. Normalo's die te dicht in de buurt kwamen van het voor hen onzichtbare gevecht, vielen dood neer. De sterksten veranderden echter, en zo ontstonden de eerste vampiers en weerwolven. De aanwezigheid van deze machtige opperdemonen had het magnetisch veld van de aarde zo verstoord, dat de planeet letterlijk was opgehouden met draaien. De tijd stond in feite stil. De zon zou niet meer opkomen om de demonen te verjagen. Niets leek het gevecht nog te kunnen beëindigen, maar toen begon de hemel zich er mee te bemoeien. De duisternis scheurde open en toonde een groot, vurig gat in de lucht, waaruit drie Engelen neerdaalden. De Engelen Gabriël, Michaël en Uriël landden naast elkaar op de grond. Op hun ruggen droegen ze gezamenlijk iets dat op een muur van vuur leek.
"Wat was het?", vroeg Demian schor.
"Het was een klein stukje van de Gouden Sluier, de barrière die de hemel omgeeft, waardoor geen enkele vorm van demonische kracht ooit naar binnen kan. Zelfs dit kleine stukje van de Gouden Sluier was te krachtig om door één Engel gedragen te worden, en dus waren ze met z'n drieën", legde ik uit.
"Deze hemelse kracht joeg de demonen op de vlucht en de aarde vond zijn normale ritme weer terug."
"En de Engelen namen het stukje Gouden Sluier weer mee?"
"Niet helemaal broer lief. Alle drie braken ze een miniem flintertje van de sluier af en vertrouwden deze toe aan drie uitverkoren mensen. Mocht er ooit weer een demonische apocalyps uitbreken, dan zouden we niet meer machteloos staan. De schaduwjagers bestonden toen uiteraard nog niet. Maar op een gegeven moment waren er zo veel demonen dat de Engel Raziël het schaduwjagersras schiep. Zij hebben nu waarschijnlijk die fragmenten van de sluier in hun bezit."
"Wow, kenden we maar een schaduwjager, dan konden we het misschien vragen."
"Weet je..." Ik aarzelde even. Toen besloot ik het te vertellen, zei het een wat kindvriendelijker versie.
"Ik heb in het instituut een schaduwjager ontmoet, Bryan. Ik heb zijn nummer." Alsof de Engelen het zo hadden gewild. Maar nee, Engelen hielpen geen benedewerelders. Schaduwjagers misschien, maar Engelen...
"Dat is geweldig!" Demian klapte in zijn handen. Zijn ogen straalden. Omdat ik hem niet wilde ontmoedigen door te zeggen dat Bryan misschien allang was vergeten wie ik was en me niet zou willen helpen, veranderde ik van onderwerp.
"Maar dat is iets om later te regelen. Kom op, nu is het tijd voor jouw belangrijke verhaal."

Onder de bloedwolfmaan (#Wattys2019 winnaar)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu