🌕1

25 2 0
                                    

Het centraal station van Amsterdam was praktisch verlaten op dit tijdstip. Ik haastte me op een zo menselijk mogelijke snelheid over de Amstel passage, speurend naar een geschikte kandidaat. In mijn keel brandde de honger. Dat kreeg je er nou van als je te lang wachtte met jagen, hield ik mezelf bestraffend voor. Toen zag ik hem, of eigenlijk rook ik hem eerst: sterk, schoon bloed. Hij kwam met soepele tred de trap naar spoor 10 en 11 af, gehuld in een lange jas en met een zwarte tas aan zijn linker arm. Een man van in de 50, met een vriendelijk, rond gezicht en grijsblond haar dat tot net boven zijn schouders reikte. Ik snelde op hem af, mijn goudblonde haar achter me aan golvend.
"Meneer, meneer, mag ik u iets vragen?" Hij maakte oogcontact. Bingo! Bijna onmiddelijk trad Encanto in, als een natuurlijk reflex. Binnen drie seconden was hij volledig in mijn macht. Zijn blik werd leeg. Hij liet zich op mijn bevel weerloos op zijn knieën vallen en boog zijn hoofd achterover. Zodoende ontblootte hij zijn hals. Het kloppen van zijn halsslagader, daar onder die blanke huid, maakte dat mijn honger nog intenser opvlamde. Ik knielde vlak voor hem, mijn ogen en oren open, alert op ieder teken van aanwezigheid van een mogelijke getuige. Ik was me sterk bewust van mijn uitgeschoven hoektanden, de brandende bloeddorst die mijn keel aan liet voelen als een uitgedroogde woestijn, en de diepe ademhaling en trage hartslag van mijn slachtoffer. Volledig in trance bleef hij roerloos zitten, terwijl ik me naar voren boog en mijn tanden in zijn hals liet wegzinken.  Niet te diep, ik wilde geen bloedbad veroorzaken. Het warme levensbloed vloeide over mijn lippen en een heerlijke, warme sensatie trok door mijn koude lijf. Het voelde alsof er een hele serie lichten tegelijkertijd aan ging in mijn hoofd. Zoals altijd wanneer ik mezelf voedde, vroeg ik me vaag af hoe ik dit mezelf zo lang had kunnen ontzeggen. Slok na slok gleed door mijn keel, mij vervullend van nieuwe energie. Mijn slachtoffer zakte in elkaar, zijn gezicht wit weggetrokken. Met moeite kreeg ik mezelf weer in de hand. Voorzichtig, om hem niet onnodig te bezeren, trok ik mijn tanden los uit zijn vlees. Twee kleine, donkerrode puntjes bleven achter. Een klein straaltje bloed sijpelde er nog uit. Ik kon mezelf er niet van weerhouden die laatste druppels op te likken. Daarna controleerde ik de pols van de man. Hij had een sterk hart, dat kon ik horen, en ik had nog geen 800 milliliter van zijn bloed gedronken. Hij zou het wel redden. Ik stond op, keek nog een laatste keer om me heen en ging er vandoor. Niet veel later zou hij weer tot zichzelf komen en zich hooguit suf en zwak voelen. Verder zou hij zich niets van onze ontmoeting herinneren.

De schuilplaats van de Noord-Hollandse vampierclan, waar ik deel van uitmaakte, was gevestigd in een verlaten, oude basisschool in de Pijp. Normaal gesproken was het rond dit uur van de nacht vrij rustig in de school. De meesten waren voedsel aan het vergaren door te jagen of een bloedbank te bezoeken. Ook waren er veel op uit, hun nachtelijke zaken regelend, of plezier belevend in kroegen of bloedholen. Vannacht was echter een uitzondering. Er heerste een enorme bedrijvigheid in het gebouw. Binnen flakkerden meer kaarsen dan normaal achter de ramen en vampiers renden in en uit, sommigen leken nogal paniekerig. Wat was hier allemaal gebeurd terwijl ik weg was?

Onder de bloedwolfmaan (#Wattys2019 winnaar)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu