Hoofdstuk 8

539 44 7
                                    

Als ik thuis kom, ligt tante Muriël al in bed. Ik slenter de keuken in en zet een kop thee voor mezelf. Buiten duurt het even voordat ik Jack de auto hoor starten en de straat uit rijd.

Ik kijk naar het theezakje dat in mijn klas drijft, terwijl de bruinachtige kleur zich verspreid. Mijn gedachtes dwalen af naar Nathan. Hij was bang, maar waarvoor? Ik lach een beetje krankzinnig. Nathan, bang voor mij?

Er moet een andere verklaring voor zijn. Er zijn vast meer wolven die niet reageren op een alfabevel, of ben ik nou gek? Nathan heeft gezegt dat het niet ligt aan mijn afkomst. Ik masseer mijn slapen. Verdomme, ik denk aan teveel.

Met mijn kop thee loop ik naar boven, mijn donkere kamer in. Mijn kastdeuren staan open, waardoor ik mezelf zie in de spiegel. Mezelf, nou ja, mijn wolf dan. Ik neem haar in me op, en ze kijkt terug met dezelfde intresse. Vreemd genoeg is het zo snel heel normaal geworden dat ik half hond ben.

Mijn wolf laat haar tanden aan mijn zien en ik mep de kastdeur dicht. 'Sorry hoor.' mompel ik, terwijl ik een pyjama shirt van de grond grits. Ik sla tandenpoetsen over, wetend dat mijn wolf me nu niet meer met rust gaat laten. Ze is een kreng als ze beledigt is.

Ik plof op me bed. God, ik praat tegen mezelf in derde persoon. Die sociale isolatie begint naar mijn hoofd te stijgen. Ik blijf in het donker liggen en staar naar mijn plafond. Ik heb de donkere stippen hout al zo vaak geteld, ik hoef ze niet te zien om te weten waar ze zitten.

Het is een vage herinnering, maar ik herinner me hoe ze me uit de kast haalde toen mijn ouders vermoord waren. Ik was verstijfd, van het huilen en van de shock. De hulpverleners dachten in eerste instantie dat ik zo erg geschrokken was dat ik nooit meer normaal zou kunnen functioneren in de maatschappij. Maar even later ontwaakte ik uit mijn trance en barstte in huilen uit toen ik de lijkzakken met mijn ouders erin zag.

De buurvrouw van tegenover was snel opgestaan en had me meegegrits, de protesten van de hulpverleners negerend. 'Ik laat het kind niet langer in deze hel zitten, alleen maar omdat jullie willen dat ze zich iets herinnerd.' had ze verontwaardigt gezegt en ze was de deur uit gelopen.

Later kwam de politie voor me terug, natuurlijk. Ze vroegen me heel lief of ik wat gezien had, maar ik schudde mijn hoofd en zei dat er niemand was toen ik thuis kwam. Volgens mij wisten ze dat ik loog, want de dag daarna waren ze minder vriendelijk en dreigde ze zelfs om me in een pleeggezin te stoppen als ik geen antwoord zou geven. De buurvrouw was woedend geworden, maar ze kon hen niet tegen houden.

En toen, als een wonder uit de hemel, verscheen tante Muriël samen met een advocaat op de stoep. Omdat ik minderjarig was, kon de politie haar niet tegenhouden en ze adopteerde me. Ik had haar nog nooit gezien, maar ik was haar dankbaar.

Het lijkt zo lang geleden. Ik weet niet of een decennia lang is, maar het voelt bijna als een vorig leven. Als ik jonger was geweest toen mijn ouders werden vermoord, had ik vast gedacht dat Muriël mijn moeder was. Maar ze heeft er nooit een geheim van gemaakt dat ze mijn tante is en ik weet dat ze het vreselijk zou vinden als ik haar opeens mam zou noemen.

En trouwens, er is maar één mam. En die is er niet meer.

Even later val ik in slaap, met een halfvol glas thee nog op mijn nachtkastje. Al snel loopt mijn hoofd vol met mist, die over mijn gedachtes valt en het heden op de achtergrond drukt. Het voelt alsof ik onder water word getrokken, een droomwereld in waar ik nog nooit ben geweest.

Een grote wolf met rode ogen staart me aan, zijn kaken een paar centimeter van mijn nek. Alleen zijn poot al is zo groot als mijn hoofd. Ik probeer achteruit te kruipen, maar iets drukt in mijn rug. Als ik om kijk zie ik dat het twee grafstenen zijn. Mijn ouders namen sieren het steen.

Hellehondenحيث تعيش القصص. اكتشف الآن