Hoofdstuk 2

725 55 5
                                    

Ik werd niet altijd gepest. In de kleuterklas had ik veel vrienden. Buiten school ging ik ook vaak met de kinderen om, omdat het dorp waar ik woonde vrij klein was en eigenlijk woonde we allemaal vrij dicht bij elkaar in de buurt.

Maar toen werden mijn ouders vermoord, verhuisde ik naar de andere kant van het land en werd op een nieuwe school geplaatst. Het was het einde van het jaar, dus de meeste kinderen hadden hun eigen vrienden. Ik paste er niet meer tussen, waardoor ik vervreemde en alleen eindigde.

Eerlijk gezegd heb ik allang geen behoefte meer aan vrienden. Ik heb geleerd om alleen te zijn. Mijn dagen zijn allemaal hetzelfde; wakker worden, eten, school, thuis naar het plafond staren, eten, huiswerk, slapen.

Ik hou van ritme. Het kalmeert me. Tante Muriël noemt het dwangneurose, ik noem het therapie. Op school weten ze er niks van. Niemand lijkt het iets te boeien dat ik sommige gangen en trappen vermijd en elke dag wel één keer langs die ene blauwe prullenbak bij het wiskunde lokaal moet.

Vandaag blijf ik even bij de prullenbak staan en leg mijn hand op de met kauwgum en sap besmeurde rand. Waarom moet ik anders zijn? Ik heb hier nooit voor gekozen.

Mijn tranen zitten hoog als ik achter me een stem hoor. 'Nieuwe vrienden gemaakt.' Ik deins geschrokken bij de prullenbak voorbij als ik Nathan Grey tegen de kluisjes zie leunen. 'Ik wou je niet laten schrikken.' Toch zie ik in zijn ogen dat hij dat niet helemaal meent.

Ik hijs mijn tas omhoog om mezelf houding te geven. 'Ik moet maar weer eens naar de les.' Ik wil me omdraaien als zijn stem me tegenhoud. 'Volgens je rooster ben je uit.'

'En hoe weet jij dat?' Ik sla mijn armen over elkaar.

Nathans blonde haar valt voor zijn ogen als hij zijn hoofd schud. 'Is dat belangrijk dan?'

Ik knars met mijn tanden. 'Laat ook maar. Ik ga naar huis.' Ik loop langs hem heen naar de uitgang. De drang om achterom te kijken is groot, maar ik hou me in.

Pas buiten durf ik me om te draaien. Nathan is verdwenen. Ik haal opgelucht adem en loop richting huis, via hetzelfde pad als ik vanmiddag nam.

Het rare gevoel dat ik gevolgd word bekruipt me als ik de grote weg niet meer kan zien. Op het gezoef van auto's na is het stil. Geen vogel die fluit. Ik maak me zorgen.

In mijn ooghoek zie ik iets bewegen. Ik draai me snel om, maar niet snel genoeg. De schaduw ik er niet meer. 'Je hallucineert gewoon. Loop door.' zegt het stemmetje in mijn hoofd. Houterig ruk ik me blik los van de plek waar ik net iets zag.

Ik heb nog geen stap gezet of ik knal tegen iets op. Ik verlies mijn evenwicht en maai met mijn armen door de lucht. Nathans handen pakken me beet voordat ik kan vallen. Ik kijk hem ademloos aan, maar dan loopt er een rilling over mijn rug. Ik ga recht staan en ruk me uit zijn greep.

Ik wrijf over mijn bovenarmen, die hij iets te hard heeft vastgepakt. 'Stalk je me ofzo?' vraag ik hem katterig.

'Alweer, ik wou je niet laten schrikken.'

'En toch doe je het.'

'Je had je eigen gezicht eens moeten zien. Onbetaalbaar.' Hij glimlacht mysterieus. Nog een ril. Ik mag Nathan niet. Hij heeft iets intimiderends over zich heen.

Als ik naar hem toe loop worden zijn ogen donkerder, bijna zwartblauw. Ik knipper met mijn ogen en het is weg. Zonder mijn blik van hem los te maken loop ik met een boog om hem heen. Hij volgt mijn blik, ook al draait hij zich niet om. Het zou me niks verbazen als hij niet alleen met zijn ogen kijkt.

Hijgend kom ik thuis. Tante Muriël zit aan de keukentafel dromenvangers te maken, iets dat ze doet om wat geld bij de verdienen. Ze kijkt verbaast op als ik de kamer in kom stormen, helemaal buiten adem. 'Wat is er gebeurd.' Ik antwoord niet en vul de waterkoker met water. Ik heb honger.

HellehondenWhere stories live. Discover now